Geschiedenis “Kapel in ’t Zand”

“We zijn dankbaar voor het feit dat we met toestemming van het Meertens
Instituut onderstaand artikel van Peter Nissen over de geschiedenis van de
Kapel in ’t Zand op onze site mogen plaatsen.”

Samenvatting
Rond een in de 15e eeuw gebouwde buurtkapel ontwikkelde zich geleidelijk, waarschijnlijk pas in het begin van de 17e eeuw, een sterke Mariaverering. Sinds het eind van de 17e eeuw werd deze verbonden met een legende over een door een herder bij Roermond in een put gevonden miraculeus Mariabeeld. Eveneens sinds de 17e eeuw is sprake van een gestaag groeiende bedevaartpraktijk. Deze werd vanaf de 19e eeuw bevorderd door de paters redemptoristen, die zich in 1863 in een klooster naast de kapel vestigden. Sindsdien groeide de Kapel in ’t Zand uit tot een van de drukst bezochte bedevaartkerken in Nederland.

Auteur:
Peter Nissen

Topografie
De Kapel van O.L. Vrouw in ’t Zand ligt in de gelijknamige wijk ’t Zand, ten zuidoosten van het stadscentrum van Roermond en via de in 1730 aangelegde Kapellerlaan met dit centrum verbonden. Oorspronkelijk was de momenteel met de stadsbebouwing vergroeide wijk een buurtschap, gelegen buiten de stadsmuren op de plaats waar de weilanden langs de rivier de Roer overgingen in heidegebied. Volgens de omstreeks 1550 door Jacob van Deventer getekende kaart van Roermond lagen er negen huizen en hoeven, waarvan de twee belangrijkste de Armenhof en de Muggenbroekerhof waren. 
- Op last van het stadsbestuur van Roermond werd in 1418 in deze buurtschap een nieuwe kapel gebouwd, toegewijd aan Maria. Op 24 juni en 1 juli van dat jaar verklaarden achtereenvolgens de burgemeesters, schepenen en raad van de stad en pastoor Matheus Peuten dat zij waren overeengekomen dat het stadsbestuur ‘moegen duen wijen onser Vrouwen Capelle van nuwes getijmmert buijten Zwartbruecker porten aen den Zande’ en dat in die kapel op feest- en op weekdagen en op elke gewenste tijd missen gelezen mochten worden, onder voorwaarde dat op de vier hoogfeesten de mis in de kapel afgelopen moest zijn vóór de hoogmis in de stadskerk zou aanvangen. Ook werd overeengekomen dat de pastoor afzag van zijn recht op de offers in geld en natura die in de kapel gebracht zouden worden. Ter compensatie daarvan zou hij uit de stadsrenten jaarlijks op Paasdag of binnen veertien dagen na Pasen een bedrag van vier goede overlandse Rijnse guldens ontvangen. Uit de verklaring van 1 juli 1418 blijkt dat de bouw van de kapel nog niet afgesloten was; er is sprake van dat ‘men onss vrouwen Capelle, die van nuwes begont is te tijmmeren buijten Zwartbruecke porten aen den Zande, voirt optijmmeren mach’. De inkomsten uit de offers die in de kapel gebracht zouden worden, zouden besteed worden aan de jaarlijkse rente voor de pastoor, aan de voltooiing van de kapel, aan het honorarium voor de priester die er mis zou lezen en ten slotte aan de voltooiing van de bouw van de aan Christoffel gewijde stadskerk van Roermond.

De buurtkapel heeft vermoedelijk dienst gedaan tot in de tweede helft van de 16e eeuw. Bij het uitbreken van de Opstand tegen Spanje werd zij in 1578 op last van een Spaanse officier afgebroken, omdat de buiten de stadsmuren gelegen kapel door de Staatse troepen van Willem van Oranje als verschansing gebruikt kon worden. Volgens de overlevering zou in 1607 echter op initiatief van Johannes Schaden, sinds 1594 kapelaan van de Roermondse parochiekerk, weer een bescheiden bidplaats zijn opgetrokken op de plaats van de afgebroken kapel. Tussen 1610 en 1613 werd in opdracht van de deken van Roermond, Petrus Pollius, een nieuwe, grotere kapel gebouwd. Deze werd deels gefinancierd door twee grote collectes onder de Roermondse burgers, maar ook zegde het aartshertogelijk paar Albrecht en Isabella bij schrijven van 23 augustus 1613 een bijdrage van honderd gulden toe. In de zuidelijke zijmuur van de huidige kapel zijn vier mergelstenen aangebracht, die samen het jaartal 1613 vormen. Zij zijn afkomstig uit de in dat jaar voltooide kapel. De kapel van 1610-1613 deed dienst tot in de tweede helft van de 19e eeuw. In 1684 en 1689 onderging zij uitbreidingen, noodzakelijk gemaakt door de toestroom van pelgrims naar de Kapel in ’t Zand. In 1689 werd bijvoorbeeld een nieuw voorportaal aangebracht. In de zuidelijke zijmuur van de huidige kapel is uit dit portaal een mergelsteen bewaard met in reliëf ‘A(nn)o 1689′. Tussen 1797 en 1802 was de kapel op last van de Franse bezetters buiten gebruik. In het laatstgenoemde jaar werd zij opnieuw voor de eredienst in gebruik genomen, met de status van hulpkerk van de parochiekerk van St. Christoffel. In 1827 werd de Kapel in ’t Zand tot rectoraatskerk verheven. Als eerste rector trad in 1827 en 1828 de Roermondse kapelaan Joannes Augustinus Paredis (1795-1886) op, die in 1828 Roermond verliet om pastoor van Herkenbosch te worden, maar er in 1830 als deken weer terugkeerde. In 1841 werd Paredis apostolisch vicaris van het vicariaat Limburg en in 1853 bisschop van Roermond.

Op 19 oktober 1862 werd de zorg voor de Kapel in ’t Zand door bisschop Paredis toevertrouwd aan de paters redemptoristen. Deze hadden al sinds enkele decennia een band met de Kapel in ’t Zand. In de vasten van 1836 had de bekende redemptorist pater Bernard Hafkenscheid al een volksmissie in Roermond gepreekt. Uit een brief dd. 21 juni 1838 van pater Sabelli, de secretaris van de generale overste van de redemptoristen blijkt dat Paredis, toen deken van Roermond, het voorstel had gedaan dat de redemptoristen zich in die stad zouden vestigen en daar onder meer de zorg voor de Kapel in ’t Zand op zich zouden nemen. Dat voorstel werd niet uitgevoerd, maar wel kwamen vanaf 1847 jaarlijks twee redemptoristen uit het klooster in Wittem tijdens de octaven van twee Mariafeesten (O.L. Vrouw Geboorte en Maria Ten Hemelopneming), in de kapel preken (zie onder Verering). In het najaar van 1862 werd de oude wens van bisschop Paredis dan toch werkelijkheid. In juni 1863 namen de eerste vijf redemptoristen – de provinciaal Joh. Swinkels met twee paters en twee broeders – hun intrek in een (inmiddels afgebroken) pand bij de kapel, de voormalige kosterswoning, die later bekend stond als ‘het oude klooster’ en nog later als café Heij-nen. In december 1863 werd begonnen met de bouw van een groot klooster, gelegen naast de kapel en ontworpen door de uit Keulen afkomstige, maar inmiddels aan de Kapelweg te Roermond woonachtige architect Karl Weber (1820-1908). Op 1 maart 1866 namen de paters hun intrek in het klooster. In hetzelfde jaar gaven de redemptoristen ook opdracht aan de Roermondse architect Pierre Cuypers en zijn vennoot Frans Stoltzenberg om de kapel te verbouwen. Tegelijk werden klooster en kapel met elkaar verbonden door middel van een ruime overdekte processiegang.



De kapel van 1896

De door de redemptoristen in hoge mate bevorderde bloei van de devotie zorgde ervoor dat de kapel te klein werd. Vooral de grote toeloop in 1885, toen het 450-jarig jubileum van de kapel als Mariabedevaartoord werd gevierd en er meer dan honderd grote bedevaartgroepen kwamen, werd aanleiding te spreken over de bouw van een nieuwe kapel. Op 18 september 1885 vermeldt de kloosterkroniek van de redemptoristen al de eerste gift voor de nieuwbouw. Vanaf 1886 werd er onderhandeld met bisschop Boermans, die geen voorstander was van vergroting van de Kapel in ’t Zand omdat hij vreesde dat daardoor het kerkbezoek in de kathedrale kerk van St. Christoffel zou afnemen. Pater J. Lohmeyer (1855-1917), die in november 1894 tot nieuwe rector van het redemptoristenklooster was benoemd, slaagde er echter in de goedkeuring van de bisschop te verkrijgen. Aan de Maastrichtse architect Johan Kayser (1842-1917), en niet aan de door de bisschop naar voren geschoven beroemde Roermondse architect dr. Pierre Cuypers, werd de opdracht gegeven een nieuwe kapel te ontwerpen. Op 24 februari 1895 had de aanbesteding plaats. Op 5 maart 1895 werd de bouw gegund aan de Roermondse aannemer Leo Pauli, die al op 8 maart met het werk startte. De eerste steen werd op 1 mei 1895 gelegd door de Roermondse bisschop Franciscus Boermans. De nieuwe kapel werd over de oude heen gebouwd, zodat de kerkelijke diensten toch doorgang konden vinden. Vanaf 27 januari 1896 werd de processiegang als noodkerk ingericht en op 2 februari 1896 werd al de eerste mis opgedragen in de nieuwbouw. Op 30 april 1896 vond de kerkwijding van de inmiddels voltooide kapel plaats. Zij is ontworpen in neogotische stijl waarbij de Sainte Chapelle te Parijs als voorbeeld gediend zou hebben.

De Kapel in ’t Zand onderging na 1896 nog slechts kleine wijzigingen. Wel zijn er omstreeks 1940 grootse plannen geweest om de kapel nog eens ingrijpend uit te breiden. Reeds in juni 1938 maakte het Roermondse architectenbureau Joseph en Pierre Cuypers een ontwerp voor deze uitbreiding. Ook door enkele redemptoristen werden plannen getekend. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kwam het niet tot uitvoering van de plannen. In 1946-1947 trachtte het architectenbureau Cuypers de plannen weer onder de aandacht te brengen, maar zonder succes. Wel werd al in het begin van de eeuw naar ontwerp van Pierre Cuypers aan de Kapellerlaan een kerkportaal toegevoegd. Op 5 november 1921 werd bij een storm de 34 meter hoge ranke daktoren beschadigd. Hij werd afgebroken en vervangen door een angelustorentje dat half zo hoog was, ontworpen door de Roermondse architect Caspar Franssen. In november 1940 werd een van de twee hoektorentjes aan de westgevel zwaar beschadigd. Dat was aanleiding om de beide torentjes af te breken. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het dak van de kapel door granaten gehavend. De herstelwerkzaamheden werden in maart 1947 afgesloten. Een plaquette in terracotta, aangebracht aan de buitenkant van de kapel in de zuidelijke zijmuur, herinnert aan dit naoorlogse herstel. In de jaren tachtig vonden renovatiewerkzaamheden aan daken en muren van de kapel plaats. Een op 7 mei 1988 onthulde gedenksteen in de zuidelijke zijmuur herinnert hieraan. Tussen 1990 en 1992 vonden renovatiewerkzaamheden aan het interieur plaats. Deze waren nauwelijks afgerond, toen Limburg in de nacht van 13 april 1992 getroffen werd door een aardbeving. Deze berokkende grote schade aan de schilderingen op de triomfboogwand voor het priesterkoor. De schilderingen, die al eens waren hersteld in 1927 en in 1975, werden gerestaureerd door Dick Schoonekamp uit Amsterdam. Op 10 september 1994 werd deze door de Stichting Aardbevingsschade Cultureel Erfgoed Limburg gefinancierde restauratie voltooid. Een herinneringsplaat bij de deur van de kapel naar de processiegang herinnert aan de aardbeving van 13 april 1992.

De kapel van 1896 is een eenbeukig bakstenen gebouw (30 x 13 m), met in de noordelijke en zuidelijke zijwand telkens acht hoge en smalle glas-in-loodramen. Het priesterkoor heeft een omvang van 10 bij 7 meter. In het interieur wordt het iconografische programma beheerst door de verering voor O.L. Vrouw in ’t Zand. Het meest in het oog springend zijn de schilderingen op de triomfboogwand voor het priesterkoor. Zij zijn vervaardigd in 1904/1905 door de Roermondse kunstschilder Albin Windhausen (1863-1946) naar schetsen van de architect Pierre Cuypers. De inspiratie voor deze schetsen was afkomstig van de redemptorist J.A.F. Kronenburg (1853-1940), die een grote rol heeft gespeeld in de bevordering van de devotie voor O.L. Vrouw in ’t Zand. Als jonge docent aan het juvenaat van de redemptoristen in Roermond zou pater Kronenburg in mei 1883 na het houden van een noveen ter ere van O.L. Vrouw in ’t Zand genezen zijn van een longziekte. Kronenburg, die van 1915 tot 1918 rector van het klooster te Roermond was, werd vermaard als geschiedschrijver van de Mariaverering in Nederland. Hij wijdde ook verschillende publicaties aan de Roermondse devotie. In het augustusnummer van 1904 van het tijdschrift De Volksmissionaris gaf Kronenburg een uitleg van de iconografie op de triomfboogwand. De schilderingen tonen tegen een bladgouden achtergrond op drie niveaus een grote stoet van zaligen en heiligen, die de centraal boven de boog afgebeelde Maria met Kind, omringd door engelen, vereren. Boven de beide kapitelen zetelen de profeten David (links) en Salomon (rechts). Aan de voeten van David is het stadswapen van Amsterdam afgebeeld, omdat de schildering van de triomfboog bekostigd is met een schenking van de Amsterdamse Processie naar de Kapel in ’t Zand. Onder de voeten van Salomon is het congregatiewapen van de redemptoristen afgebeeld. De zaligen en heiligen vertegenwoordigen de verering van Maria in de hemel. Haar verering op aarde is afgebeeld in het grote glas-in-loodvenster dat zich in de westwand van de kapel, dus recht tegenover de triomfboog, bevindt en dat eveneens ontworpen is door Albin Windhausen en in 1904 is uitgevoerd in de Roermondse atelier F. Nicolas en Zonen. Het toont de O.L. Vrouw in ’t Zand, omringd door enkele van haar bekende en onbekende vereerders in Roermond, onder wie het aartshertogelijk paar Albrecht en Isabella en Johanna van Randenraedt (⟶ bijlage 6). Het venster is in 1947 door de Roermondse glazeniers L. van den Essen en Zoon gerestaureerd van de schade die het tijdens de Tweede Wereldoorlog had opgelopen en in 1990 van de schade ten gevolge van een storm in januari van dat jaar. Ook elders in de kerk is, naast andere thema’s (vooral de eucharistie en de heiligen uit de redemptoristentraditie), de mariologische iconografie prominent aanwezig. Zo tonen de drie gebrandschilderde ramen in de westelijke wand onder het oksaal en boven de hoofdingang, vervaardigd door het Roermondse atelier L. van den Essen en Zoon in 1954, aanroepingen van Maria uit de litanie van Loreto. De preekstoel, in 1897 vervaardigd door H. te Riele naar ontwerp van architect Kayser, toont de nederdaling van de Heilige Geest met Pinksteren, met Maria prominent in het midden van de apostelen.

De Kapel in ’t Zand bleef tot heden een hulpkerk, vanaf 1827 rectoraatskerk, van de kathedrale en stadsparochiekerk van St. Christoffel. De inwoners van de wijk ’t Zand behoorden parochieel in meerderheid tot de stadsparochie, gedeeltelijk echter ook tot de parochies Melick (St. Andreas), Maasniel (St. Laurentius) en tot de in 1921 opgerichte parochie van het H. Hart van Jezus in het Roermondse Veld. Wel werden aan de paters redemptoristen bepaalde parochiële bevoegdheden toegekend, te beginnen met die tot het toedienen van de sacramenten der stervenden (1868). Daarop volgden onder meer het recht om uitvaart te houden (1920), om te dopen (1921), te vormen (1937) en huwelijken in te zegenen (1949). Bij notariële akte van 9 mei 1940 werd de kapel alsmede een er tegenover gelegen pand door deken Rhoen van Roermond in eigendom overgedragen aan de paters redemptoristen. Na de Tweede Wereldoorlog werden in de nabijheid van de wijk twee nieuwe parochies gesticht: O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand (1948; in 1999 werd de sluiting van de parochiekerk aangekondigd) en Sint Jozef (1951; tot 1982 bediend door paters redemptoristen). In 1965 werd door bisschop P. Moors een comité opgericht ter voorbereiding van de verheffing van het rectoraat tot parochie en in 1969 werd door hem het eerste kerkbestuur benoemd. Tot op heden heeft de verheffing tot parochie echter nog niet plaatsgevonden.

Klooster

Met de kapel van 1896 kreeg het bedevaartcomplex van de Kapel in ’t Zand in grote lijnen de vorm die het tot heden heeft behouden. De kapel wordt aan de zuidzijde geflankeerd door het klooster van de redemptoristen, gebouwd in 1863-1866 naar ontwerp van Karl Weber. In de nieuwbouw werd meteen het juvenaat of kleinseminarie, een middelbare school voor jongemannen die zich tot de congregatie voelden aangetrokken, geopend. In 1873 werd het juvenaat verplaatst naar een nieuw klooster van de redemptoristen in Sambeek, maar in 1897 keerde het weer in Roermond terug, waar het werd gehuisvest in een nieuwe kloostervleugel aan de Heinsbergerweg, ontworpen door architect Kayser. Daar bleef het juvenaat tot het in 1928 werd verplaatst naar het nieuwe klooster Nebo in Nijmegen. Van 1932 tot 1938 was in het voormalig juvenaatsgebouw het filosoficum van de redemptoristen gehuisvest. Daarna bood het onderdak aan verschillende verenigingen. In 1962 werd het in gebruik genomen voor een missionaire priesteropleiding COLAM (College voor Latijns-Amerika). Na enkele jaren werd deze priesteropleiding opgeheven, maar werd COLAM voortgezet als centrum voor missionaire bewustwording (Centrum Oriëntatie op Latijns-Amerika). Behalve de zorg voor de kapel en de zielzorg in het rectoraat vonden ook andere activiteiten van de redemptoristen hun bakermat in het klooster. Zo spanden zij zich in voor het onderwijs in de wijk Kapel. In 1883 kwam uit die inspanningen de Sint-Jozefschool aan het Schoolpad voort, een school voor kleuter- en lager onderwijs, toevertrouwd aan de Zusters van het Arme Kind Jezus en sinds 1931 aan de Zusters van Liefde. Eveneens op initiatief van de redemptoristen kwam in 1920 de St. Alfonsus-Muloschool aan de Herkenbosscherweg tot stand, na de Tweede Wereldoorlog overgenomen door de Broeders van Liefde. Ten slotte zorgden zij ook voor de oprichting van de St. Gerardusschool voor Buitengewoon Lager Onderwijs, waarvan de jongensafdeling in het voormalig juvenaatsgebouw werd ondergebracht. In 1957 werd deze BLO-school gehuisvest in de nieuwe Petrus-Dondersschool aan de Heinsbergerweg.


Processiegang

Tussen kapel en klooster, evenwijdig aan de zuidelijke zijwand van de kapel, ligt de processiegang, die bij de bouw van het klooster tussen 1863 en 1866 werd aangelegd. De bouw van de processiegang gaf aanleiding tot een conflict tussen het kerkbestuur van de Christoffelparochie en de paters redemptoristen. Toen de zorg over de kapel op 19 oktober 1862 aan de redemptoristen werd toevertrouwd, was namelijk bepaald dat aan de kapel geen ‘aanzienlijke veranderingen’ mochten worden aangebracht en dat het klooster van de redemptoristen tien ellen van de kapel verwijderd moest liggen, opdat er ruimte zou blijven voor processies rond de kapel en opdat de toegang tot de put vrij zou blijven. Het kerkbestuur achtte de aanleg van de processiegang in strijd met deze overeenkomst. Architect Weber had bij het ontwerpen van de processiegang echter met de afstand van tien ellen rekening gehouden en de redemptoristen zagen in de gang geen aantasting van de vrije toegang tot de put. Op 23 juli 1864 werd dan ook een contract opgesteld waarin werd bepaald dat de deuren van de processiegang van zonsopkomst tot zonsondergang open zouden blijven en dat het water van de put te allen tijde voor het publiek toegankelijk zou blijven. Op 16 augustus 1867 zond het kerkbestuur echter een klacht aan de rector van het redemptoristenklooster, waarin hem verweten werd de afspraak omtrent het openhouden van de deuren niet na te komen. De rector antwoordde, na ruggespraak met oud-minister J.B. van Son te ‘s-Hertogenbosch, op 31 augustus 1867 met een brief die de nauwelijks verhulde dreiging bevatte dat de redemptoristen hun klooster in Roermond zouden opgeven. Deze dreiging zorgde in het kerkbestuur voor zo grote verlegenheid, dat besloten werd de brief niet in de notulen van de vergadering op te nemen. Van enige klacht van de zijde van het kerkbestuur werd nooit meer iets vernomen.

In de processiegang is het Mariakapelletje opgenomen waarin buiten het bedevaartseizoen het cultusobject geplaatst wordt. Dit kapelletje is aangelegd in 1878 en is zowel vanuit de processiegang als vanuit de kerk zichtbaar. Links in het kapelletje bevindt zich de put waarin het cultusobject gevonden zou zijn (zie onder Verering). De afdeksteen van de put is erbij geplaatst. Tegen de achterwand van de devotiekapel is een mozaïek aangebracht, in 1879 vervaardigd door Luigi Solerti van het atelier van A. Neuhausen te Innsbruck, waarop de kroning van Maria in de hemel is afgebeeld. Het cultusobject is geplaatst op een troon en wordt omgeven door een stralenkrans van dertien lichtjes. Het beeld staat in het centrum van een vleugelaltaar, geschilderd in 1882 door August Martin, met op het linkerpaneel Joachim en Anna en op het rechterpaneel Zacharias en Elisabeth. Ter weerszijden van het beeld knielen twee engelen van verguld zilver (51 bij 24 cm), in 1936 vervaardigd door de Weertse edelsmid F. van de Hout. Achter glas zijn in de devotiekapel gouden en zilveren ex-voto’s tegen de wand aangebracht. In de kapel is boven het toegangshek tot de devotiekapel eveneens een ex-votokast aangebracht.

De wanden van de processiegang zijn momenteel vrijwel volledig betegeld met uniforme bruingele votieftegels. Volgens de overlevering zouden voor 1927 al rond de 1400 ex-voto’s in de kerk gehangen hebben. Vanaf dat jaar werd gekozen voor een uniforme uitvoering van de votiefgeschenken in de vorm van tegels. Deze konden voor vijf gulden in het klooster besteld worden. De oudste dateren van 1927, de jongste (in het voorjaar van 1999) van september 1998. Hun aantal wordt momenteel geschat op meer dan 7000. De tegels bevatten dankbetuigingen (‘Uit dankbaarheid voor…’) en smeekbeden (‘Voor de genezing van…’, ‘O Maria genees mij van mijnen astma’ enzovoorts). Onder de tegels zijn er verscheidene met wapens van (missie-)bisschoppen die de bescherming van O.L. Vrouw over hun bisdom afsmeken. Bij de devotiekapel bevindt zich een plaquette die de herinnering vasthoudt aan de toewijding van het dekenaat Roermond aan Maria op 9 juli 1939. In de zuidelijke muur van de processiegang zijn zeven rozetvensters met gebrandschilderd glas-in-lood aangebracht, in 1929 vervaardigd door het atelier G. Mesterom te Roermond. Zij vertellen de geschiedenis van de Kapel in ’t Zand. Halverwege de zuidelijke wand is een wasbak met twee drukkranen aangebracht, waar de bedevaartgangers zelf water kunnen halen. Boven de kranen is een tegeltableau te zien, dat in drie scènes de geschiedenis van het cultusobject vertelt. In het midden is een schildering van Maria aangebracht. Onder het tegeltableau staat de tekst: ‘Water uit den put waarin het miraculeus beeld gevonden is. Wasser vom Brunnen worin das Gnadenbild Gefunden worden ist’. Links van de kranen staat een houten houder met ansichtkaarten (in kleur en zwart-wit), plastic flessen waarin het water meegenomen kan worden (te koop voor één gulden) en noveenboekjes in het Nederlands en Duits. In de gang staan verder metalen houders voor kleine en grote waxinelichtjes (te koop voor respectievelijk een en zeven gulden). Grotere devotiekaarsen, geschikt voor het houden van een noveen thuis, zijn voor ⨍14,- te koop bij de koster. In de processiegang bevinden zich twee bijzondere recente tegeltableaus. Boven de ingang naar de kapel is een fraai gekleurd tegeltableau te zien, voorstellend de herder met zijn kudde bij de put, met de tekst ‘Wendelinusgilde 1935-1985′. Het herinnert aan het gilde dat de feestelijkheden organiseerde bij het 550-jarig bestaan van de bedevaartplaats in 1985. Het is ontworpen door de Roermondse kunstenaar Carl Lücker jr. en uitgevoerd door L. van den Essen te Roermond. Het tweede bijzondere tegeltableau is naast het tableau boven de kranen aangebracht op 27 juni 1997 bij gelegenheid van de 15e zigeunerbedevaart naar O.L. Vrouw in ’t Zand (zie onder Verering). Het toont een woonwagen op een brug over een riviertje, met in de hoogte Maria en een viool. De tekst in Sinti luidt ‘Mer petra te megé’, hetgeen vertaald betekent: ‘Wij bidden voor jullie’. Het tableau is eveneens uitgevoerd door L. van den Essen naar ontwerp van sinto D. Wagner. Voor de devotiekapel zijn enkele kerkbanken geplaatst. Tegen de wand die de gang met de kapel verbindt, bevinden zich onder de bogen vier heiligenbeelden (Anna met Maria, Theresia van Lisieux, Clemens Maria Hofbauer en Antonius van Padua).

Kruiswegpark

In 1920 werd het devotionele complex van de Kapel in ’t Zand met nog een nieuw element uitgebreid, namelijk een kruiswegpark. Het heeft tot op heden vrijwel ongeschonden stand gehouden in de vorm waarin het werd aangelegd. Die aanleg begon al in 1919, ofschoon pas op 13 maart 1920 het hiervoor benodigde perceel landbouwgrond ten zuiden van het klooster, door de landbouwster Christina Wassenberg, woonachtig aan de Parklaan, voor ⨍8.000,- aan de paters redemptoristen werd verkocht. Het ontwerp voor het park was van de hand van de architect Pierre Cuypers, maar de inspiratie was wederom afkomstig van pater J.A.F. Kronenburg, die tot 1918 rector van het klooster was geweest. Reeds twee dagen na de ondertekening van de verkoopakte, op 15 maart 1920, werd de eerste statie geplaatst en op 22 augustus 1920 werd het park, waar toen nog pas twee staties gereed waren, ingezegend.

Het kruiswegpark is ongeveer twee hectaren groot en beplant met bijna 200 soorten bloemen, struiken en bomen. De kruisweg bestaat uit veertien staties, waarvan de meeste vervaardigd zijn door de Roermondse beeldhouwer Karl Lücker (1882-1958). Alleen de zesde statie is afkomstig uit het atelier van Cuypers; van de Calvarieberg, die als twaalfde statie dienst doet, zijn de beelden vervaardigd door de Roermondse kunstenaar J. Geelen. Th. Pieters maakte de beelden voor het Heilig Graf, dat als grot was uitgevoerd. Deze grot werd al in 1932 wegens bouwvalligheid afgebroken en niet meer opgebouwd. De beelden van de staties zijn uitgevoerd in Kunrader steen. Voor de figuren die in de beelden vereeuwigd werden, liet Lücker zich onder meer inspireren door buurtbewoners en paters van de Kapel in ’t Zand. Zo zou in de figuur van Judas bij de vijfde statie de econoom van het klooster afgebeeld zijn, die niet erg voortvarend was met het verrichten van de betalingen aan Lücker. Lücker zou zichzelf bij die statie als Romeins soldaat hebben afgebeeld. Voor een van de zonen van Symon van Cyrene nam Lücker de buurtbewoner Sjeng Gabriëls als voorbeeld, en hij beeldde ook diens hondje af bij de statie. In 1934-1935 werd het kruiswegpark uitgebreid met acht schilderingen van Albin Windhausen (1863-1946), die in nissen achter glas geplaatst zijn. Zij tonen de geschiedenis van de Roermondse devotie voor O.L. Vrouw in ’t Zand. Zowel de kruiswegstaties als de schilderingen van Windhausen zijn gefinancierd door verschillende schenkers, waaronder naast processiecomités ook particuliere weldoeners.

In 1926-1927 werd het park geschikt gemaakt voor liturgische vieringen in de openlucht. Daarvoor werd in maart 1934 nog een zandstenen preekstoel toegevoegd. Momenteel worden tijdens het processieseizoen bij goed weer nog elke zondag om 10.30 uur en 11.30 uur missen in het kruiswegpark gecelebreerd.

Cultusobject

Als mirakelbeeld van O.L. Vrouw in ’t Zand wordt momenteel een eikenhouten beeldje van 34 centimeter hoog vereerd. Het stelt Maria voor in staande houding, met Jezus op haar rechterarm. Met haar rechterhand ondersteunt zij het middel van Jezus, met haar linkerhand zijn voeten. Moeder en kind kijken elkaar niet aan. Maria staat in licht gebogen houding, met de rechterheup uitstekend. Zij draagt een hoog tot aan de hals gesloten onderkleed met daaroverheen een vierkant, diep uitgesneden bovenkleed. Dat wordt evenwel vrijwel geheel bedekt door een in sierlijke plooien tot aan de voeten neervallende mantel. Het kindje Jezus draagt een kleed dat het van de hals tot de voeten bedekt. Het haar van Maria hangt in lange golven los neer tot op haar rug en borst. Zij draagt geen sluier, maar wel een ‘bourrelet’, een oosters aandoende wrong van tot een krans gestrengelde banden, bezet met parels of edelstenen. Op kunsthistorische gronden wordt aangenomen dat het beeldje afkomstig is uit een Mechels atelier en rond 1500 vervaardigd is. In 1866 is het beeldje gerestaureerd. De beide toen ontbrekende handjes van Jezus werden door nieuwe vervangen. Bovendien werd het voetstuk, dat in slechte staat verkeerde, vervangen door een nieuw, met gotische wolken versierd, voetstuk. De oorspronkelijke polychromie was al in 1866 grotendeels verdwenen. Wat nog resteerde aan verf is in 1866 afgeloogd. In 1927 werden nog enkele resten witte grondverf uit de plooien van de mantel verwijderd. De beschildering van het beeld is nadien nooit meer hersteld.

Buiten het bedevaartseizoen is het beeldje geplaatst op een troonaltaar in de devotiekapel (zie Topografie). Tijdens het bedevaartseizoen (1 mei – 15 september) wordt het in het priesterkoor van de kapel, tussen het altaar en het oude hoogaltaar met tabernakel, opgesteld op een hoge Mariatroon. Deze is in 1954 vervaardigd door het edelsmedenatelier van de Gebroeders Brom te Utrecht.

Onzeker is of het huidige cultusobject wel hetzelfde is als het beeld dat vanaf het begin van de 17e eeuw in de Kapel in ’t Zand vereerd werd. In een door bisschop Jacobus a Castro op 15 augustus 1613 bij akte vastgelegd verslag van een wonderbaarlijke genezing is nog sprake van een beeld dat aan de buitenkant van de kapel was opgesteld. In de vanaf 1637 (onvolledig) bewaarde rekenboeken van de Kapel in ’t Zand is sprake van twee beelden – voor het eerst in 1643, bij een post voor het schoonmaken – van een groot beeld en een klein beeldje. Waarschijnlijk is dat eerste het buitenbeeld geweest en heeft het tweede op het altaar gestaan. Dat laatste blijkt ook uit een post uit 1646. In 1652 wordt een post opgevoerd voor een ‘schapje’ in de kapel, waarop het ‘miraculeus beeld’ wordt geplaatst. Kennelijk is het toen van het altaar verwijderd en heeft het een eigen plaats in de kapel gekregen. Overigens is dit tevens de eerste keer dat sprake is van het ‘miraculeuze’ karakter van het beeld. Voordien is steeds sprake van de miraculeuze aard van de kapel zelf en niet van een beeld in of bij de kapel. In 1654 meldt het rekenboek een post van zestien gulden en veertien stuivers ‘voor een nieu Lieffrou bildt hetwelck nu op den Hoogen Autaer staet (…) mit de clederen ende mit de fraght van Antwerpen’. In 1661 is dan weer sprake van een offer voor het ‘miraculeus bildt’ dat ‘op den altaar’ staat. Is nu het miraculeuze beeld feitelijk het beeld dat pas in 1654 in Antwerpen werd aangeschaft? Of is het beeldje dat al in 1646 en mogelijk in 1643 op het altaar stond en dat in 1652 apart werd opgesteld, na 1654 weer teruggeplaatst op het hoogaltaar? Een inventaris uit 1714 spreekt van twee Mariabeelden: het ‘miraculeus’ Lieve Vrouwebeeldje en ‘het andere’. Dat laatste zal wel identiek zijn met het ook in 1700 al vermelde ‘buitenbeeld’. Het is niet uitgesloten dat het in 1654 te Antwerpen aangekochte beeld later als buitenbeeld is opgesteld. Nog steeds staat in de buitenmuur van de kapel aan de oostelijke zijde, dus in de wand het priesterkoor, in een nis achter hekwerk een Mariabeeld. Tot 1895 stond dit in een afgesloten kapelletje dat ongeveer op dezelfde plaats tegen de Kapel in ’t Zand was aangebouwd. In dat jaar werd het kapelletje afgebroken en vervangen door de huidige nis. Het ‘buitenbeeld’ wordt in het midden van de 17e eeuw gedateerd. Als dus het in Antwerpen aangekochte beeld van 1654 een nieuw vervaardigd beeld is geweest, zou het identiek kunnen zijn met het huidige buitenbeeld.

Moeder en kind dragen beiden een kroontje van goud, vervaardigd in 1877 door de Roermondse edelsmid R. Vos en bezet met parels en diamantjes. De plechtige kroning van het beeld vond plaats op 19 augustus 1877 en was mogelijk gemaakt door een breve van paus Pius IX van 6 juli 1877. Aanleiding tot de kroning was het feit dat de Kapel in ’t Zand 75 jaar eerder weer voor de eredienst was opengesteld en dat bisschop Paredis 50 jaar geleden rector van de kapel was geworden. In verband met de verwachte grote toeloop van gelovigen kon de kroning niet in de Kapel in ’t Zand zelf plaatsvinden. Voor die plechtigheid, die plaatsvond tijdens een lof, werd het beeld overgebracht naar de kathedraal van Roermond. Daar werden de kroontjes door bisschop Paredis, met assistentie van de pauselijke internuntius mgr. Capri, gewijd en op het beeld geplaatst. Vervolgens werd het beeld op een door vier paarden getrokken zegewagen in een plechtige stoet naar de Kapel in ’t Zand teruggebracht. Ook vóór 1877 heeft het beeld al kroontjes gedragen. In 1664 wordt in de rekenboeken van de kapel gesproken over een zilveren kroontje ‘voor het Jesusken aen de Capelle’. In een inventaris van de kapel is in 1714 sprake van vier paar zilveren kroontjes voor het miraculeus beeld, in 1725 van negen zilveren kronen ‘kleyn en groot’ en in 1768 van ’twee groote en zes kleyne silvere croonen’. In een inventaris uit 1863 ten slotte is nog sprake van twee vergulde kroontjes.
Bij zijn overlijden op 18 juni 1886 liet bisschop Paredis zijn bisschopskruis (8 x 5,5 cm) met gouden schakelketting na aan de Kapel in ’t Zand. Tot 1954 heeft het om het devotiebeeld gehangen. Momenteel wordt het bewaard in het klooster van de redemptoristen. Ook bisschop Laurentius Schrijnen liet bij zijn overlijden op 26 april 1932 zijn bisschopskruis met gouden ketting aan de Kapel in ’t Zand na. Het werd bij het beeld in de devotiekapel gehangen. In de nacht van 5 op 6 januari 1959 werd het echter, samen met een aantal gouden en zilveren ex-voto’s (ringen, broches, horloges, kettingen, kruisjes, colliers e.d.) gestolen. Ook is het beeld lange tijd voorzien geweest van twee met diamanten bezette gouden medaillons met het cijfer 50, die om de hals van Maria en Jezus waren gehangen. Zij waren in 1912 geschonken door het Amsterdamse processiecomité bij gelegenheid van het gouden jubileum van de aanwezigheid van de redemptoristen in Roermond.

Sinds de restauratie van het beeld in 1866 wordt het niet meer aangekleed. Wel wordt in het kloosterarchief van de redemptoristen een omstreeks 1700 gedateerd kleedje van rode zijde, versierd met bloemen en figuren van zilverdraad en afgezet met zilveren borduursel, bewaard. In het kleedje bevindt zich een ronde opening, waardoor het hoofdje van het kindje Jezus naar buiten kon steken. In de 17e en 18e eeuw werden met enige regelmaat mantels of andere kledingstukken voor het beeld vervaardigd. In 1639 vermelden de rekenboeken van de kapel een uitgave voor 4,5 ellen witte stof met sterren ‘vor ons Lieffrouwen Rock’ alsmede een betaling aan de meester-kleermaker ‘meester Aret, den snijder’, voor het maken van het kleed. In 1640 is sprake van twee mantels en ‘eenen rock voer onze L. Vrouwen bildt van onfin silveren laken blauw en roijt’, welke vervaardigd werd door de zusters van het klooster Godsboomgaard in Roermond. Ook komen in de rekenboeken posten voor in verband met het wassen, stijven en strijken van de kleden. Een inventaris uit 1785 vermeldt acht kleden voor het beeld ‘van verscheyde coleur’.
Het cultusobject heeft de Kapel in ’t Zand driemaal voor langere tijd verlaten, namelijk tijdens de Spaanse Successieoorlog, tijdens de Franse bezetting en tijdens de Duitse bezetting. Ten tijde van de Spaanse Successieoorlog werd het beeld van 1702 tot 27 april 1713 meestal in een kerk binnen de stadsmuren van Roermond in veiligheid gebracht, doorgaans de kathedrale kerk, waar het in de Sacramentskapel werd geplaatst. In de maanden waarin er geen directe oorlogsdreiging bestond, werd het weer naar de Kapel in ’t Zand teruggebracht. Toen in 1797 op last van de Franse overheersers alle kerken en kapellen in Roermond gesloten werden – op 16 oktober 1797 werd op last van de agent municipal ook de Kapel in ’t Zand gesloten -, richtte pastoor Matthei in zijn woonhuis een schuilkerk in, waar ook was ‘rustende het miraculeus beeldt van O.L. Vrouw in ’t Sandt’. Toen op 9 december van dat jaar van de geestelijken werd gevraagd de eed van trouw aan de Republiek af te leggen, zocht pastoor Matthei samen met het beeld onderdak bij zijn broer in het huis ‘Au cheval blanc’ in de Neerstraat. Het beeld bleef daar bijna vijf jaar, tot het op 8 september 1802 door dezelfde pastoor Matthei weer werd teruggebracht naar de Kapel in ’t Zand. Op 27 augustus 1802 was namelijk in Roermond de godsdienstvrijheid, als vrucht van het concordaat van Napoleon met de paus uit 1801, afgekondigd. Een derde verblijf buiten de Kapel in ’t Zand maakte het beeld tijdens de Tweede Wereldoorlog mee. Op 27 januari 1945 moesten de redemptoristen hun klooster in Roermond verlaten om te voet naar het Duitse Brüggen te gaan, vanwaar ze met duizenden anderen uit Roermond en omgeving geëvacueerd zouden worden naar Friesland. Op advies van bisschop G. Lemmens en zijn vicaris F. Feron namen zij het beeld mee. Op 29 januari begon de tocht per trein naar het noorden, waar men op 31 januari in Leeuwarden aankwam. Op zondag 11 februari 1945, feest van Maria’s verschijning in Lourdes, werd het beeld door de bisschop van Roermond plechtig geïnstalleerd in de dekenale Bonifatiuskerk te Leeuwarden. Na de bevrijding werd het beeld op 12 juni 1945 in stilte teruggebracht naar de Kapel in ’t Zand. Op 30 december 1945 hielden 4.000 Roermondenaren een bidtocht uit dankbaarheid naar de Kapel in ’t Zand. Als dank voor de gastvrijheid van Friesland werd in 1947 een door Victor Sprenkels vervaardigde eikenhouten kopie van het beeld, voorzien van door de edelsmeden H. en J. Engels gemaakte kopieën van de kroontjes, geschonken aan de St. Bonifatiuskerk te Leeuwarden.

Volgens een mondelinge overlevering, in 1985 door de bij de Kapel in ’t Zand opgegroeide journalist Peter Munnix opgetekend uit de mond van de kleinzoon van de beeldhouwer Karl Lücker, zou deze laatste rond 1935 in opdracht van de redemptoristen en onder strikte geheimhouding een exacte kopie van het beeld vervaardigd hebben die het sterk vermolmde origineel moest vervangen.

Legende

De oudste versie van de legende omtrent de oorsprong van de verering van O.L. Vrouw in ’t Zand dateert uit 1699. Zij is opgetekend door Joannes Gregorius Wilhelmi of Guilhelmi, van 1665 tot zijn dood in 1703 pastoor te Maasniel (vgl. ⟶ Maasniel, Laurentius). Guilhelmi maakte in 1674-1675 vanuit Maasniel een pelgrimage te voet naar Rome. Na zijn terugkeer bracht hij direct een bezoek aan de Kapel in ’t Zand. In 1699 verscheen onder de titel Den Roomschen Pelgrim een verslag van zijn reis in boekvorm. In dit boek gaf Guilhelmi ook een korte beschrijving van de Kapel in ’t Zand. Hij vertelde dat het beeld enkele eeuwen in ‘eene heijmelijcken en diepen Putt onder de Aerde’ verborgen was geweest, maar in het jaar 1437 door Gods ingeving door een schaapsherder, die daar zijn kudde weidde, ‘op eene besondere manier’ gevonden was. Waar die bijzondere manier uit bestond, wordt niet gemeld. Bijna een eeuw later wordt een iets uitvoeriger versie van de legende overgeleverd in een anoniem devotieboekje met de titel Den verborgen schat door eenen herder gevonden of korte ophelderinge van ’t beginzel en voortgang der devotie tot de Alerheijligste Maget en Moeder Gods Maria, welkers Wonderbeeld vereert word in de Kapelle in ’t Zand bij Ruremonde. Pas laat in de 19e eeuw verschijnen optekeningen – de eerste in 1884 in het door de redemptoristen uitgegeven tijdschrift De Volksmissionaris -, waarin de herder de naam Wendelinus krijgt. Deze Wendelinus zou een Poolse edelman zijn geweest, die het ouderlijk huis was ontvlucht om in eenzaamheid als eenvoudige herder God te dienen. Na lange omzwervingen kwam hij in de omgeving van Roermond terecht, waar hij in dienst trad bij de halfman van de Muggenbroekerhof. De herder trok bij voorkeur met zijn schapen naar een dorre zandheuvel, waar zich een waterput bevond. Toen hij op verzoek van de halfman met zijn schapen naar de lager gelegen weilanden ging, vermagerden de schapen snel. Daarom keerde Wendelinus weer terug naar zijn geliefde plek bij de put. Op zekere dag haalde hij bij het drenken van de schapen uit de put een Mariabeeldje omhoog. Hij plaatste het in een boom, waar het spoedig verering vond en wonderen bewerkte. Toen de pastoor van de stadskerk hierover hoorde, liet hij het beeldje naar de hoofdkerk overbrengen. De volgende dag echter was het beeldje uit de kerk verdwenen; het was op wonderlijke wijze teruggekeerd naar de boom bij de put. Zo gaf O.L. Vrouw te kennen dat zij daar, in ’t Zand, vereerd wilde worden.

De H. Wendelinus (feestdag 20, ook wel 21 en 22 oktober; translatie 5 juli) wordt vooral vereerd in het Saar- en Moezelgebied in Duitsland. Hij zou een Ierse of Schotse koningszoon zijn, die in de vroege middeleeuwen als kluizenaar en herder in het Saargebied ging leven en er abt werd van het klooster Tholey. Zijn graf in Sankt-Wendel werd al in de 11e eeuw een bedevaartplaats. Als schutspatroon van veld en vee kreeg Wendelinus een grote populariteit (ongeveer 1500 patrocinia, waaronder 160 bedevaartplaatsen). Zijn naam en persoon zijn waarschijnlijk via de geschreven traditie verbonden geraakt met de mondelinge overlevering over de Roermondse herder.

In 1999 is in Roermond een wijk of ‘put’ rond het appartementencomplex Reinald Residentie aan de H. Wendelinus toegewijd. Op 21 december van dat jaar is na een plechtigheid in de H. Geestkerk een door de beeldhouwer Rewin Rohrberg uit Posterholt vervaardigd lindehouten beeld van Wendelinus geplaatst in een nis van de Reinald Residentie (op de hoek van de Bisschop Drehmansstraat en de Bisschop Boermansstraat). Met deze plechtigheid werd tegelijk de Wendelinusput officieel geïnstalleerd.

In de versie van de legende die Pierre Kemp in 1925 in zijn Limburgs Sagenboek opnam, draagt de herder de naam Wenceslaus, waarschijnlijk ingegeven door de Poolse herkomst van de herder. Hetzelfde is het geval in het Limburgsch Sagenboek van J.R.W. Sinninghe uit 1938. Deze geeft weliswaar de passage over de Kapel in ’t Zand uit Maria’s heerlijkheid in Nederland van pater Kronenburg als bron op, maar hij heeft klaarblijkelijk gewoon de versie van Kemp overgenomen.

Ontstaan van de verering

Tot het midden van de 20e eeuw was de gangbare opvatting in zowel de lokaalhistorische studies als in het devotionele drukwerk dat de verering voor O.L. Vrouw in ’t Zand haar oorsprong vond in de 15e eeuw. Deze opvatting is echter zo goed als zeker een 17e-eeuwse constructie. De geschiedenis van de devotie reikt niet verder terug dan tot kort voor de herbouw van de Kapel in ’t Zand die tussen 1610 en 1613 plaatsvond. Het ontstaan ervan moet gezien worden tegen de achtergrond van de posttridentijnse en contrareformatorische vormgeving en de beleving van het katholicisme in de vroegmoderne tijd.

Dat de verering voor O.L. Vrouw in ’t Zand ontstaan zou zijn omstreeks 1435, om precies te zijn in 1437, wordt voor het eerst gemeld door pastoor Guilhelmi (vgl. ⟶ Maasniel, Laurentius) in zijn in 1699 gedrukte reisverslag van zijn pelgrimage naar Rome. Hij maakt melding van de ontdekking van het beeldje in 1437 en van een kort daarna inzettende verering. De nieuwbouw van 1610-1613 was volgens hem noodzakelijk omdat ‘dit voornoemde H. Beeldt, eerstmaels in een kleijn Heijligenhuijsken ghestelt sijnde, ’t zedert den voorschreven tijdt door veele en ontalbaere mirakelen wijt en breedt vermaert wierde’. Bijna een eeuw later, in 1785, maakt het anonieme geschriftje Den verborgen schat gewag van de ontdekking van het beeldje in 1435. De schrijver van het devotieboekje beriep zich daarvoor op een bedevaartvaantje dat in 1614 gedrukt zou zijn en dat de tekst bevatte: ‘Conterfeytsel van de Capelle van Onse Lieve Vrouwe in ’t Zand bij Ruremonde, alwaer veele mirakelen ’t zedert den jaere 1437 totten huydigen daghe toe geschiet sijn; dewelke door de krijgstroubelen geruineert sijnde, anno 1613 hertimmert en vernieuwt is geworden’. Als de mirakelen zich vanaf 1437 voordeden, zo redeneerde de anonieme auteur, dan moet het beeldje wel enkele jaren daarvoor, dus in 1435, ontdekt zijn. De mededeling uit 1785 biedt echter weinig zekerheid omtrent een oudere verering dan die in het begin van de 17e eeuw. Om te beginnen is van een vaantje uit 1614 geen enkel exemplaar bekend. De oudste bewaard gebleven bedevaartvaantjes van de Kapel in ’t Zand dateren uit de 18e eeuw. Maar zelfs al zou het vaantje authentiek zijn, dan vormt de tekst erop nog geen bewijs voor het bestaan van een verering vanaf 1437, maar enkel voor het bestaan van een 17e-eeuwse traditie daaromtrent. Naar alle waarschijnlijkheid moet de voorstelling van Den verborgen schat inzake het ontdekken van het mirakelbeeldje in 1435 dan ook gezien worden als een, op de mededeling van pastoor Guilhelmi geënte, historische constructie, ontworpen om de grootse viering van het bedevaartjubileum in 1785, die de aanleiding was tot de uitgave van Den verborgen schat, te kunnen legitimeren.

Enkele recente auteurs over de geschiedenis van de Kapel in ’t Zand (Stein 1962; Venner 1985) houden een mededeling over de afbraak van de kapel in 1578 voor de eerste zekere vermelding omtrent mirakelen rond de Kapel in ’t Zand. In dat jaar werd op Tweede Pinksterdag op last van de Spaanse legeroverste de Kapel in ’t Zand afgebroken om te voorkomen dat zij als verschansing dienst zou kunnen doen voor de Staatse troepen van Willem van Oranje, die Roermond al sedert nieuwjaarsdag belegerden. In een Roermondse stadskroniek wordt aan de mededeling over de afbraak toegevoegd dat de kapel ‘mit miraculen seer beroempt’ was. Ook deze mededeling is echter van latere datum. De genoemde auteurs zien namelijk over het hoofd dat de stadskroniek, die de gebeurtenissen in Roermond tussen 1562 en 1638 beschrijft, pas in of na dat laatste jaar door de stadssecretaris Johan van Ryckenroy geredigeerd is. Diens toevoeging bij de beschrijving van de Kapel in ’t Zand is dus geschreven een kwart eeuw na de voltooiing van de nieuwbouw van 1610-1613, in een tijd waarin reeds volop sprake is van een van hogerhand bevorderde bedevaartcultuur rond de kapel.

De verering van O.L. Vrouw in ’t Zand begint aanwijsbaar pas in het begin van de 17e eeuw, aan de vooravond van de nieuwbouw van 1610-1613. Deze nieuwbouw heeft deel uitgemaakt van een welbewuste poging om Roermond te voorzien van een eigentijds bedevaartoord. Roermond vormde de hoofdstad van het Overkwartier van Gelre, het enige Habsburgs en dus katholiek gebleven deel van het hertogdom Gelre. Het grensde onder meer aan het hertogdom Gulik, waar door de tolerante godsdienstpolitiek van de hertogen ruimte werd gegeven aan de Reformatie. De grens tussen Gelre en Gulik liep op slechts enkele tientallen meters van de Kapel in ’t Zand. Daarmee leende die locatie zich bij uitstek voor een aan Maria gewijde cultusplaats (vgl. ⟶ dl. 1, Kapellebrug, O.L. Vrouw ter Eecken). Bij de opbouw van en de propaganda voor de nieuwe bedevaartplaats werkten de stedelijke overheid van Roermond, de parochiegeestelijkheid, de bisschop van Roermond, de sinds 1611 in Roermond gevestigde jezuïeten en de Habsburgse overheid in Brussel eendrachtig samen. De opkomst van de devotie voor O.L. Vrouw in ’t Zand vertoont daarmee grote overeenkomsten met het ontstaan en de popularisering van de devotie voor O.L. Vrouw van Scherpenheuvel (B), waar ongeveer een decennium eerder een mariale bedevaartplaats van grote allure tot ontwikkeling kwam. Voor het tot stand brengen van een vergelijkbare bedevaartplaats in Roermond leende de situatie zich in 1610 buitengewoon goed, aangezien sinds een jaar het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) van kracht was, dat een tijdelijke onderbreking betekende van de directe oorlogsdreiging in de Nederlanden.

Het eerste getuigenis inzake wonderen rond de Kapel in ’t Zand is een oorkonde van het Roermondse stadsbestuur van 13 januari 1610. De oorkonde meldt dat, ondanks de afbraak van de Kapel in ’t Zand in 1578, gelovigen de plek bleven bezoeken. Daarom had de Roermondse kapelaan Johannes Schaden in 1607 besloten er toch weer een kleine bidplaats (oratorium) op te bouwen, die al snel vervangen werd door een kapel. Deze kapel nu werd spoedig begunstigd door een reeks van wonderen. Aan de oorkonde is dan ook een met het stadszegel bevestigde bijlage toegevoegd, waarin een zevental wonderbare genezingen wordt opgesomd. De formulering van de oorkonde wekt de indruk dat deze genezingen zich pas zeer onlangs, na de bouw van de kapel van kapelaan Schaden, dus na 1607, hebben voorgedaan.

Volgens een Roermondse stadskroniek werd op 7 september 1610, op de vigilie van het feest van Maria Geboorte, door deken Petrus Pollius en burgemeester Butgens de eerste steen van de kapel gelegd. In 1612 werd door het stadsbestuur een beroep gedaan op de burgers van Roermond om de bouw met giften te ondersteunen. Op 31 juli 1613 werd ook een verzoek om financiële steun gericht aan aartshertog Albrecht, die bekend stond als stimulator van de bedevaart in Scherpenheuvel en die Roermond in oktober 1602 en september 1603 bezocht had. Op het verzoekschrift kwam op 23 augustus 1613 een positief antwoord: het aartshertogelijk paar Albrecht en Isabella kende een eerste bijdrage van honderd gulden toe en stelde verdere bijdragen in het vooruitzicht. Inmiddels was de kapel op het feest van Maria Tenhemelopneming, 15 augustus 1613, feestelijk in gebruik genomen. Tussen 6.00 en 7.00 uur las deken Petrus Pollius er de mis, waarbij ‘mit ijver musijck gesongen’ werd. De franciscanen en de kruisheren hielden een processie vanuit hun klooster in de stad naar de Kapel in ’t Zand. Om 15.00 uur was er een predikatie, en er werd ‘den gantschen daich sonder ophouden mit getail van volck pelchrimatie und devotie gehalden’. De kapel zelf was nog niet geheel voltooid. Dat gebeurde volgens een stadskroniek op 19 september van dat jaar.

Ook de in 1611 nieuw benoemde bisschop van Roermond, Jacobus a Castro, zette zich in voor de bevordering van het nieuwe bedevaartsoord. Op de dag van de feestelijke ingebruikname van de kapel, 15 augustus 1613, legde hij in een akte het verslag van een wonderbare genezing vast van Catharina Damers, een vrouw van ongeveer dertig jaar uit het dorp Brakelen in het hertogdom Gulik. Op 21 september 1615 zegende bisschop a Castro de nieuwe klok voor de kapel, die één dag eerder gegoten was uit een oud stuk geschut dat bij de Meelwaag gevonden was. In 1614 ten slotte wijdde a Castro de drie altaren die in de kapel waren opgericht.

De jezuïeten leverden hun bijdrage aan de propaganda voor de nieuwe bedevaartkerk door in een in 1613 te Leuven gedrukte verzameling Latijnse gedichten een ode – de 19e – op te nemen ter ere van de te Roermond vereerde Moeder Gods. De verzameling gedichten was opgedragen aan bestuur en burgers van Roermond als blijk van hulde en ijver van de studenten van het in Roermond gestichte jezuïetencollege. De vermoedelijke auteur van deze ode is de docent in de retorica van het college, pater Otto Zylius of Van Zijl (1588-1656), die later ook een vertaling van het Bossche mirakelboek van O.L. Vrouw publiceerde. O.L. Vrouw in ’t Zand wordt in de ode de ‘Virgo Gelris’, de Lieve Vrouw van Gelre, genoemd. De ode plaatst haar verering in een contrareformatorisch kader door te openen met een uitval tegen de ‘jaloerse ketterij’ (haeresis livens). Zij verhaalt verder over een wonder: een ongedoopt gestorven kind komt onder aanroeping van O.L. Vrouw weer tot leven, wordt gedoopt met water uit de put en sterft daarna opnieuw. Bij het gedicht wordt gemeld dat de kapel al door wonderen vermaard is (‘miraculis claret aedicula B.M.V. Sacra’).

Verering tot 1797

In de 17e en 18e eeuw heeft de Kapel in ’t Zand als bedevaartoord aanvankelijk vooral een lokale, later ook een regionale betekenis gehad. De meeste uitingen van verering die in de 17e eeuw zijn opgetekend, kwamen van Roermondenaren. Zij deden vooral in noodsituaties een beroep op de bijstand van O.L. Vrouw in ’t Zand. Deze kreeg dan ook in de 17e eeuw al de eretitel ‘Hulp der christenen’, een titel die voor het eerst te vinden is in het reisverslag van pastoor Guilhelmi uit 1699 en die daarna met grote regelmaat gebruikt zou worden. In de loop van de 18e eeuw werd ook de titel waaronder Maria in het eveneens in het Overkwartier van Gelre gelegen Kevelaer werd aangeroepen, voor O.L. Vrouw in ’t Zand gebruikt: troosteres der bedrukten (Consolatrix conflictorum). Deze titel wordt bijvoorbeeld gebruikt in een gebed uit 1736, in een register uit 1768 en in een brief van bisschop Philippus Damianus van Hoensbroeck uit 1777. In de 19e eeuw werd aan deze beide titels onder invloed van de redemptoristen nog een derde toegevoegd: behoudenis van de zieken (‘Behoudenis der kranken’, salus infirmorum). Op 14 januari 1864 werden namelijk de statuten goedgekeurd van een aan de Kapel in ’t Zand verbonden broederschap met die titel. De aanwezigheid van die broederschap heeft het gebruik van de derde eretitel bevorderd.

In de 17e en 18e eeuw werden bij bijzondere aanleidingen, vooral bij oorlogsdreiging, opvallende collectieve daden van verering gesteld, zoals bidtochten van de stad naar de Kapel in ’t Zand. Vaak werd ten behoeve van gebedsoefeningen in tijden van nood het beeld ook tijdelijk overgebracht naar een van de grotere kerken in de stad, vooral naar de parochiekerk van St. Christoffel (zie ook bij Cultusobject). De eerste maal gebeurde dit ten tijde van de Franse oorlogsdreiging in 1657, toen het beeld tussen 24 juni en 2 juli ten behoeve van een vredesnoveen in Roermond van kerk naar kerk werd verplaatst. Andere bidtochten of bijzondere oefeningen van devotie van de Roermondse bevolking vonden plaats op 31 mei 1665 na de grote stadsbrand die Roermond had getroffen, op 16 augustus 1667, toen er opnieuw Franse oorlogsdreiging was, in augustus 1683 ten tijde van het beleg van Wenen door de Turken, in 1702 bij het uitbreken van de Spaanse Successieoorlog en in 1740, toen Roermond en omgeving door hongersnood getroffen werden.

Een regelmatige uiting van collectieve devotie van de Roermondenaren waren de twee jaarlijkse stadsprocessies die naar de Kapel in ’t Zand trokken. Voor zover bekend vond de eerste stadsprocessie naar de kapel plaats op 15 augustus 1637. Enkele jaren later waren er al twee vaste data gegroeid voor de stadsprocessies: Paasdinsdag en 8 september, het feest van Maria Geboorte. De gewoonte ontstond om bij de eerste stadsprocessie, op Paasdinsdag, een stadskaars naar de Kapel in ’t Zand te dragen. In de processie trokken de leerlingen van het jezuïetencollege mee, evenals de studenten van het seminarie. Ook de mannelijke kloosterlingen, zoals de franciscanen en de kruisheren, trokken mee, evenals de parochiegeestelijkheid en de kanunniken van het kathedrale kapittel, de deken van de stad en de bisschop. De burgerlijke overheden, burgemeesters, schepenen en raadsleden, sloten zich eveneens aan bij de stadsprocessie. Tevens vonden in de loop van het jaar afzonderlijke processies plaats van bijvoorbeeld de leerlingen van het jezuïetencollege (vermeldingen in 1640 en 1769).

Volgens de overlevering zou al na de stadsbrand van 1665 de traditie zijn ontstaan van de zogenaamde putprocessies. Putten waren de wijken van de stad Roermond waarvan de bewoners gebruik maakten van een gezamenlijke put of pomp. Zij kenden ieder een heilige als patroon. Jaarlijks trokken de putten naar de Kapel in ’t Zand om daar een eigen processiekaars, de putkaars, te offeren. Deze had de grootte van een paaskaars en werd betaald uit vrijwillige bijdragen van de putbewoners. Doorgaans droeg zij de naam van de put en het jaartal waarin zij geofferd was. De kaars werd door de kinderen van de put, begeleid door hun ouders en de putmeesters, naar de Kapel in ’t Zand gebracht, waar kort gebeden werd of een korte overweging werd uitgesproken. Teruggekeerd in hun eigen wijk dansten de kinderen rond de put, waarbij het volgende liedje gezongen werd:

Veer höbbe de kaers nao de Kepel gedrage,
Meister N. (de naam van de putmeester) haet ós helpe drage.
Driemaol óm de pómp,
Det is veur meister N.
Vervolgens werden de kinderen op snoep getrakteerd.

Een ander gebruik waarvan niet bekend is van wanneer het dateert, was de bidtocht van de zeven maagden (vgl. ⟶ Schilberg en ⟶ Sittard, Rosa). Wanneer iemand in Roermond ernstig ziek was, trokken zeven ongehuwde vrouwen uit de put of wijk biddend naar de Kapel in ’t Zand. Daar gingen zij driemaal rondom de kapel en baden ten slotte in kapel geknield de rozenkrans voor de genezing van de zieke. Het gebruik is ook in de 19e en 20e eeuw tot de verbeelding blijven spreken en is ondermeer afgebeeld op een anoniem olieverfschilderij uit het begin van de 20e eeuw, dat bewaard wordt in het klooster van de redemptoristen.

De hoogtepunten in het devotionele jaar waren rond de Kapel in ’t Zand de octaven van twee grote Mariafeesten: Maria Tenhemelopneming (15 augustus) en Maria Geboorte (8 september). Mogelijk heeft het belang van deze feesten te maken met het feit dat zij de dagen waren van de legging van de eerste steen en van de ingebruikneming van de nieuwbouw van 1610-1613. Het eerste feest is bovendien het titelfeest van de Kapel in ’t Zand. Op de hoogfeesten werd de plechtige mis opgeluisterd met muziek. In de rekenboeken komen posten voor inzake organisten, fagottisten, violisten, de ‘phonascus’ en ‘den blaeser of den treder van het orgel’. Gedurende de dagen van de octaven was er een grote toestroom van gelovigen, individueel of processiegewijs. Soms was die zo groot dat er een altaar in de buitenlucht werd opgericht, zoals bijvoorbeeld bekend is voor 9 september 1666. De franciscanen uit de stad leverden van 1640 tot 1728 en zeker opnieuw vanaf 1747 hun medewerking als predikant of biechtvader, waarvoor zij in natura beloond werden, namelijk met etenswaren. Op de laatste dag van het octaaf vond de zogenaamde sluitprocessie plaats, waarbij men biddend en zingend rond de Kapel in ’t Zand trok.

De Kapel in ’t Zand vond onder de Roermondenaren, uiteraard vooral onder de welgestelden, ook veel weldoeners. De rekenboeken van de kapel, die vanaf 1637 gedeeltelijk bewaard zijn gebleven (1637-1674, 1691-1718, 1719-1734, 1747-1787), leggen daar getuigenis van af. Er werden schenkingen gedaan in natura, in geld of in de vorm van misstichtingen. De schenkingen in natura waren van uiteenlopende aard. Van 1640 tot 1764 worden bijvoorbeeld regelmatig offers in de vorm van vlas vermeld. In 1691 werd door de pastoor van Beesel ’tapeten ofte behangsel’ voor de kapel geschonken. In 1698 en 1726 werden miskelken en patenen geschonken. Geld werd geschonken in een daartoe bestemd offerblok. Gedurende de beide feestoctaven werd een bus of schaal in het midden van de kapel opgesteld, die dag en nacht door twee of drie personen bewaakt werd. De opbrengst aan geldelijke offers bedroeg in 1717 ruim 190 gulden, in 1763 meer dan 450 gulden.

Een bijzondere rol in de bevordering van de devotie tot O.L. Vrouw in ’t Zand speelden in de 17e eeuw enkele geestelijke dochters van de jezuïeten in de stad. Van Agnes van Heilsbach (1597-1640), die vanaf ongeveer 1624 in Roermond woonde, wordt in haar levensbeschrijving gemeld dat zij van ‘hert-pijne ende andere quaelen’ genas op het moment dat haar biechtvader haar aanspoorde genezing te vragen aan O.L. Vrouw in ’t Zand. Sindsdien werd zij een regelmatig bezoekster van de kapel. Zo zou zij deze telkens bezocht hebben nadat zij de catechismusles voor de Roermondse jeugd had verzorgd. Zeer talrijk zijn de uitingen van devotie voor O.L. Vrouw in ’t Zand in de brieven, de geestelijke geschriften (‘gewetensrekeningen’) en de levensbeschrijving van een andere geestelijke dochter, Joanna Baptista van Randenraedt (1610-1684). Zij bezocht vrijwel dagelijks de Kapel in ’t Zand, bad er voor de genezing van verschillende stadsgenoten en bekenden en ontving er enkele malen visioenen (bijvoorbeeld in het voorjaar van 1632). Een grote rol speelde Joanna van Randenraedt in de organisatie van gebedsoefeningen tijdens het beleg van Wenen door de Turken in 1683. Het ontzet van Wenen zou haar tijdens een visioen geopenbaard zijn op het moment waarop het zich afspeelde, zondag 12 september 1683, tussen zes en zeven uur ’s avonds, enkele dagen voor het bericht per koerier Roermond bereikte. De gedrukte levensbeschrijvingen van Joanna van Randenraedt en Agnes van Heilsbach, beide van de hand van de jezuïet Daniël Huysmans en verschenen in respectievelijk 1690 en 1691, hebben ongetwijfeld weer bijgedragen aan de propaganda voor de devotie tot O.L. Vrouw in ’t Zand. Dat laatste is zeker ook het geval met het bezoek dat de befaamde Italiaanse capucijn en wonderdoener Marcus van Aviano (1631-1699) in de zomer van 1681 aan Roermond bracht. Op vrijdag 25 juli 1681, bij zijn vertrek vanuit Roermond via Erkelenz naar Keulen, genas hij bij de Kapel in ’t Zand, waar duizenden mensen op hem stonden te wachten, twee bezetenen uit de omgeving van Nijmegen, die ‘wel 3 jaren vanden duivel beseten waren gewest’.

Tegen het einde van de 17e eeuw heeft de Kapel in ’t Zand onmiskenbaar ook een regionale bedevaartfunctie gekregen. Dat blijkt uit de bedevaarten uit naburige dorpen die dan vermeld werden in de rekenboeken. Deze vermeldingen vonden doorgaans slechts plaats naar aanleiding van toevalligheden, zodat het moeilijk is een betrouwbaar beeld te krijgen van de herkomst van de bedevaartgangers en de ouderdom van de bedevaarten van buiten Roermond. Zo vermeldt het rekenboek in 1648 al ‘eenighe processies’ van buiten de stad, maar zonder de herkomst te noemen. Op 15 augustus 1666 is in het rekenboek opgetekend dat de ‘uitheemsche’ processies uitblijven wegens een besmettelijke ziekte. Pastoor Guilhelmi noteerde in zijn reisboek in 1699 dat er van alle kanten processies naar de kapel kwamen. Er is een brief bewaard uit 1684 waarin pastoor Theissen een bedevaart naar de Kapel in ’t Zand van de parochies Herkenbosch en Melick aankondigt om regen te verkrijgen. De rekenboeken vermelden in 1696 een processie uit Weert, in 1699 uit Wegberg en in 1723 uit Wessem, Vlodrop, Linne, Swalmen en Beesel. Uit de jaren 1746 tot 1773 zijn rekeningen bewaard van de koster van de kapel aan het kerkbestuur van de stadsparochie, waarin onder meer worden opgevoerd de verversingen die hij diende te verstrekken aan de geestelijkheid en kosters die een aantal processies uit dorpen in de omgeving begeleidden. Vermeld worden die van Montfort, Maasniel, Melick, Herkenbosch, Vlodrop, Sint Odiliënberg, Swalmen, Asselt, Beesel, Linne, Herten, Kruchten en Belfeld. In de parochiekroniek van Holzweiler wordt in 1751 een bedevaart naar de Kapel in ’t Zand vermeld. Behalve de uitdrukkelijk genoemde zullen er ongetwijfeld nog meer bedevaarten naar de Kapel in ’t Zand geweest zijn. Wel is duidelijk dat zij allemaal uit de nabije omgeving kwamen. De Kapel in ’t Zand had voor 1800 als bedevaartcentrum nog niet de bovenregionale uitstraling die zij in de late 19e eeuw zou krijgen en die in de 17e eeuw plaatsen als Scherpenheuvel en Kevelaer reeds bezaten.

Ten behoeve van de lokale en regionale pelgrims ontwikkelden zich vanaf de 17e eeuw wel reeds allerhande voorzieningen. Zo zijn er mogelijk al in de 17e eeuw bedevaartvaantjes gedrukt. In 1643 wordt namelijk in het rekenboek een uitgave vermeld voor het laten maken van een tekening van het beeldje ten behoeve van het drukken van vaantjes. Of die daadwerkelijk gedrukt zijn, is niet bekend. De oudste vaantjes die bewaard zijn gebleven, dateren uit het jubileumjaar 1785. Mogelijk zijn er ook al eerder bedevaartboekjes geweest, al is ook daar geen exemplaar van bewaard gebleven. In het devotieboekje De verborgen schat, dat in 1785 werd gedrukt voor de jubileumviering, zijn namelijk enkele bedevaartliederen ter ere van O.L. Vrouw in ’t Zand opgenomen. Het is niet uitgesloten dat de teksten van die liederen al eerder in gedrukte vorm verkrijgbaar waren. Wat wel verkrijgbaar was, waren in elk geval kaarsen en levensmiddelen. Ten behoeve van de bedevaartgangers stonden er in de 18e eeuw verschillende kraampjes rond de Kapel in ’t Zand, zoals blijkt uit een Roermonds raadsbesluit van 1744. Daarin werd bepaald dat in de kraampjes gehandeld mocht worden in waslicht, kaarsen, wittebrood, fruit, water, haringen en andere levensmiddelen. Ook is er sprake van een kraampje waarin een geestelijke dochter rozenkransen en vaantjes verkocht. Op 14 augustus 1719 stelde het stadsbestuur van Roermond een verordening vast voor het octaaf van Maria Tenhemelopneming. Zo was het voortaan verboden om op het hoogfeest muziekinstrumenten te gebruiken ’tot eenigherlei danssen ’t sij binnen hunne tenten of daer buyten’. Kennelijk werd er dus ook gedanst en gefeest door de bedevaartgangers. Twee schepenen werden gemachtigd om toezicht te houden. Zij moesten opletten dat de kraampjes niet te dicht bij de kapel geplaatst werden, zodat de eredienst niet gehinderd werd ‘door het altenae bij sitten van de biertappers, kraemen ende andere coopmanschappen, waerdoor ordinairlijck groot tumult ontstaet’. Kaarsen konden gekocht en ontstoken worden bij een kaarsenkapel die tegen de Kapel in ’t Zand was aangebouwd. In 1705 is er sprake van ‘gekrolde of gekronkelde’ luchters waarin de kaarsen geplaatst konden worden en in een inventaris uit 1795 is sprake van 43 luchters voor kaarsen.

Kluizenaars

Tegen het einde van de 17e eeuw werd de zorg voor de Kapel in ’t Zand en de opvang van de bedevaartgangers toevertrouwd aan een of meer kluizenaars. Op 26 juni 1696 kreeg Peter Spooren als eerste van bisschop Cools toestemming zich als kluizenaar bij de kapel te vestigen. Hem werd een eenvoudige leefregel van slechts zes punten opgelegd. Enkele jaren later, in 1702, wordt een tweede kluizenaar, ‘broeder Houb’, in de rekenboeken vermeld. Op 28 september 1708 vestigde zich een derde kluizenaar, Petrus Pesch. Hun kluis bevond zich op de plek waar later het ‘huis met de stenen trappen’ werd gebouwd, tegenover de kapel. Als laatste van deze drie overleed broeder Houb. Hij werd op 18 maart 1719 in de Kapel in ’t Zand begraven. Al spoedig kregen de kluizenaars opvolgers: Wilhelmus van Hinghen en Matthias Claessens. Op 10 april 1719 kregen zij van bisschop d’Ongnies een leefregel opgelegd. Op 5 augustus 1719 voegde Wilhelmus Pasman zich als derde bij hen. Het is niet bekend wanneer zij zijn overleden, maar wel dat het genoemde huis tot 1739 door kluizenaars is bewoond. De geestelijke zorg over de kluizenaars berustte bij de pastoor van Roermond, die ook hun biechtvader was. Zij waren verplicht alle diensten in de kapel bij te wonen. In de herfst en winter, wanneer er weinig of geen bedevaarten kwamen, moesten zij op zon- en feestdagen tussen vier en vijf uur de rozenkrans voorbidden in de kapel en de buurtbewoners daarvoor met klokgelui oproepen. Bovendien moesten zij de geestelijken ‘die ’t Miraculeus Beeldt mit processiën comen besoecken, gedienstig sijn [en] neerstelijck opwachten’ en ten slotte moesten zij ‘in alle occasie trachten te vermeerderen de devotie tot het voors. Miraculeus Beeldt’.

Na het overlijden van de laatste kluizenaar nam in 1739 de rector van de kapel zijn intrek in het huis met de stenen trappen. Tot dusverre had de priester die met de zorg voor de kapel belast was geweest, nog steeds als kapelaan van de parochiekerk in de stad gewoond. In 1744 wordt als rector Henricus Simons vermeld, in 1747 Leonardus Crebber. Het feit dat zij zich bij de kapel vestigden, getuigt van het toegenomen belang van het bedevaartoord in de eerste helft van de 18e eeuw.

Broederschap

In de tweede helft van de 18e eeuw werd nog een laatste element toegevoegd aan de zorg voor de devotie in de Kapel in ’t Zand, namelijk een broederschap. Deze werd in 1751, waarschijnlijk op initiatief van de rector van de kapel, opgericht onder de naam ‘Broederschap onder den titel van de Glorieuse Hemelvaart der Alderheyligste Maget ende Moeder Godts Maria in de Capelle genaempt in het Sandt bij de stadt van Ruremonde’. In de wandeling werd zij de Mariaanse Broederschap genoemd. Het lidmaatschap van de broederschap stond open voor mannen en vrouwen, maar vanaf de oprichting werden alleen maar mannen in het register ingeschreven. Op 25 oktober 1768 kreeg de broederschap een reglement. Daaruit blijkt dat de broederschap vooral bedoeld was om de eredienst in de kapel met luister te kunnen verzorgen. De broederschap bestond uit twee categorieën: priesters en leken. De eersten verzorgden de diensten en predikaties in de kapel, de tweeden zorgden vooral voor de zang. Daarom konden als lid worden toegelaten diegenen die minstens twintig jaar oud waren en goed gregoriaans konden zingen. Bij de toelating werden zij op dat laatste punt door een zangmeester getoetst. Wekelijks was er een repetitie onder leiding van de zangmeester. Feitelijk was de broederschap dus een kerkkoor. Verder kende de broederschap nog zogenaamde honoraire leden: vaak welgestelde burgers uit de stad en ook kanunniken van het kathedrale kapittel, die geen verplichtingen hadden behalve het betalen van een jaarlijkse bijdrage. In 1785 telde de broederschap 43 leden, waaronder 15 priesters. De koorleden zongen bij toerbeurt. Zij waren in vier groepen (‘classen’ of ’touren’) verdeeld. Op het oxaal hing een lijst waarop de zangbeurten waren aangegeven. De leiding van de broederschap berustte bij de Regie, bestaande uit de rector en vier assessoren. Daarnaast was er een Promotor of Inspecteur, die moest toezien op de naleving van het reglement en de inning van boeten. Het reglement verbood ongepast gedrag in de nabijheid van de kapel, zoals vloeken, zweren, ruzie en gekrakeel, maar ook het roken van ’tabackspijpen’. Verder mochten de broeders op het oxaal niet luid spreken en lachen en mochten zij ten tijde van de diensten niet beugelen of andere spelen ‘oeffenen’. In het najaar hield de broederschap een ‘generale bijeenkomste’ of ‘vrindelijke vergaderinge’, waarin rekening en verantwoording werd afgelegd over de kasgelden. Daarnaast werd het St. Caeciliafeest groots gevierd met een ‘Recreatie’, waarbij goed gegeten en gedronken werd, liedjes werden gezongen en de ’taback’ niet verboden was. Ook onthaalden de broeders elkaar bij feestelijke aangelegenheden, zoals een huwelijk, een priesterwijding of de geboorte van een kind. De werkzaamheden van de broederschap werden onderbroken tijdens de Franse bezetting tussen 1797 en 1802. Nadien werden zij weer hernomen. Het laatste besluit van het bestuur dateert van 2 december 1850, de laatste nieuwe leden worden vermeld in 1852. Na 1853 ontbreekt ieder bericht over de broederschap, zodat aangenomen wordt dat zij in dat jaar is ontbonden. De redenen daarvoor zijn niet bekend.

Het jubileum in 1785; aflaten

Een hoogtepunt in de devotionele cultuur rond de Kapel in ’t Zand is de viering geweest van het jubileum in 1785. Het initiatief tot die viering zou genomen zijn door de Mariaanse Broederschap, die in 1784 al op meer bescheiden wijze had gevierd dat het honderd jaar geleden was dat de kapel in 1684 was uitgebreid en vernieuwd. Om de viering van een jubileum in 1785 te legitimeren werd de gedachte geconstrueerd dat de verering van O.L. Vrouw in ’t Zand in 1435 moest zijn begonnen. Deze constructie werd verspreid via een devotieboekje, De verborgen schat door eenen herder gevonden (zie hierboven), en ook in een verzoekschrift dat gericht werd tot het stadsbestuur van Roermond. Het devotieboekje, dat in twee versies bij twee verschillende Roermondse drukkers verscheen, informeert verder uitvoerig – op 50 van de 64 bladzijden in de meer omvangrijke uitgave – over de versieringen die in de stad, langs de Kapellerlaan en rond de kapel zelf waren aangebracht. Aan het begin van de Kapellerlaan was een grote triomfboog geplaatst, voorzien van jaarschriften. Tussen de olmen waarmee de Kapellerlaan beplant was, waren slingers gehangen en aan iedere boom hing een Nederlands of Latijns gedicht ter ere van Maria. Ongeveer twee maanden werd er gewerkt aan de vervaardiging van de driehonderd slingers. Het feest werd geopend op Maria Tenhemelopneming, 15 augustus, met een plechtige processie naar de Kapel in ’t Zand, geleid door bisschop Van Hoensbroeck, waarbij het Allerheiligste van de kathedraal naar de kapel werd gebracht. De jubileumviering werd afgesloten op 15 september, de laatste dag onder het octaaf van Maria Geboorte, met de feestelijke terugbrenging van het Allerheiligste naar de kathedraal. Bij gelegenheid van het jubileum had paus Pius VI een aflaat toegekend. Het was overigens niet de eerste keer dat de bedevaartgangers een aflaat in de Kapel in ’t Zand konden verdienen. De eerste vermelding van een aflaat dateert al van 1697. In het rekenboek staat bij dat jaar een post: ’60 exemplairen gedruckt van afflaet voor ons lieve Vrouwe in ’t Sant, door syn paepslycke heiligeit van Rome becomen’. Deze aflaat was verleend door paus Innocentius XII. Er zijn verder aflaten bekend van Clemens XI, Innocentius XIII, Benedictus XIV, Clemens XIII en Clemens XIV.

De verering in de 19e en de 20e eeuw

Na de viering van het jubileum van 1785 lijkt de devotie rond de Kapel in ’t Zand een lichte neergang door te maken. Deze heeft ongetwijfeld te maken met politieke factoren. De godsdienstpolitiek van Joseph II, die ook in Roermond het einde betekende van enkele beschouwende kloosters, was weinig bevorderlijk voor de bedevaartpraktijk. En in de jaren negentig van de 18e eeuw volgde de bedreiging van de Franse bezetting. Tijdens deze bezetting werd de Kapel in ’t Zand gesloten en het beeld in de stad ondergebracht (zie onder Cultusobject).

Na de terugkeer van het beeld in 1802 kostte het enige tijd eer de bedevaartpraktijk weer op gang kwam. In 1822 werd echter al weer een wonderbare genezing gemeld. Johannes Simons, een zestienjarige bakkerszoon uit Roermond, had een ernstige ziekte aan zijn benen en de artsen hadden al besloten tot amputatie over te gaan. De moeder droeg haar zoon echter op haar rug naar de Kapel in ’t Zand en vervolgens werd hij een aantal dagen na elkaar in een kruiwagen naar de kapel gereden. Na korte tijd kon de jongen zelf op krukken naar de kapel lopen en ten slotte was hij volledig genezen.

Op grootse wijze werd in 1835 de in 1785 ingezette traditie van jubilea voortgezet. Stimulator was ditmaal de latere bisschop Joannes Augustinus Paredis, die korte tijd rector van de Kapel in ’t Zand was geweest en inmiddels deken van Roermond was. De Kapellerlaan – in 1810-1811 opnieuw beplant, nu met lindebomen – maar ook de stad werd versierd met erebogen en slingers en met honderden spreuken en gedichten in het Latijn, het Frans, het ‘Nederduitsch’ (Nederlands?) en het Hoogduits. Gedurende het octaaf van Maria Tenhemelopneming waren er elke dag missen van vijf uur ’s morgens tot aan het middaguur. Op de octaafdag zelf kwam de bisschop van Luik, mgr. Cornelis van Bommel, tijdens het plechtig lof de preek verzorgen. Volgens een kroniek van de Roermondenaar Van Beringen bezochten in dat jaar maar liefst 200.000 pelgrims de Kapel in ’t Zand. Van het devotieboekje van 1785, De verborgen schat, verscheen een bewerkte en ingekorte heruitgave.

Tot de komst van de redemptoristen in 1862 is de bedevaartpraktijk bescheiden van aard geweest. Een aantal tradities uit de 17e en 18e eeuw werd wel voortgezet. Vast staat dit in elk geval van de beide stadsprocessies van Roermond. Deze hielden stand tot het midden van de jaren zestig van de 20e eeuw. In 1973 werd de stadsprocessie weer opnieuw tot leven gebracht op initiatief van de leraar Frans en volkskundige Jo Hansen. De processie vindt tegenwoordig echter plaats op een zaterdag in mei (in 1999 op 8 mei).

Ook de putbedevaarten werden in de 19e eeuw voortgezet. Dankzij het bewaard gebleven rekenboek van de Roermondse kaarsenmaker P.J.J. Seelen uit de periode augustus 1861 tot augustus 1865 weten we dat 23 Roermondse putten in die tijd jaarlijks hun kaars naar de Kapel in ’t Zand brachten.

Het aantal bedevaarten van buiten Roermond is tot 1860 waarschijnlijk bescheiden van aantal geweest. Vermoedelijk zijn wel de meeste bedevaarten uit Limburgse en Duitse dorpen in de nabijheid van Roermond voortgezet. In 1808 wordt de processie van Kempen vermeld. Verder worden tot 1860 alleen de bedevaarten vanuit Venlo, Montfort, Herten en Spiel uitdrukkelijk genoemd. Ook de octaafvieringen werden in ere hersteld na de Franse bezetting. Aanvankelijk werden zij vooral verzorgd door de priesterleden van de Mariaanse Broederschap. In 1836 verzocht deken Paredis echter de bekende volksprediker Bernard Hafkenscheid (1807-1865) om de predikatie tijdens het eerste octaaf, dat van Maria Tenhemelopneming, te komen verzorgen. Daarmee deden de redemptoristen hun intrede in de bedevaartpraktijk van de Kapel in ’t Zand. Vanaf 1847 werd het vaste gewoonte dat twee redemptoristen vanuit het klooster in Wittem de beide octaven in Roermond kwamen verzorgen. In 1857, 1858 en 1859 werd het eerste octaaf weer verzorgd door pater Bernard Hafkenscheid. Het succes van zijn optreden is af te lezen aan het aantal hosties dat tijdens het octaaf werd uitgereikt. Waren dat er in de voorafgaande tien jaar altijd tussen de 2.000 en de 2.500, vanaf 1857 kwam het aantal steevast boven de 3.000 uit.

De vestiging van de redemptoristen bij de Kapel in ’t Zand luidde de nationale doorbraak van het bedevaartcentrum in. Zij bouwden de kapel in enkele decennia uit tot een uitgebreid devotioneel complex, met een klooster, een processiegang en sinds 1920 een kruiswegpark. Meteen bij hun vestiging stichtten zij een broederschap onder de titel van ‘Onze Lieve Vrouw van Bijstand, Behoudenis der Zieken’. De statuten van deze broederschap werden op 14 januari 1864 door bisschop Paredis goedgekeurd. Om de broederschap te propageren, kwam pater Bernard Hafkenscheid een extra octaaf verzorgen. Het werd een groot succes. Het eerste ledenregister van de broederschap, dat tot 1880 loopt, vermeldt reeds bijna 8500 leden. Ook hielden de redemptoristen tot 1915 een register bij van de genezingen die op voorspraak van O.L. Vrouw, ‘Behoudenis der zieken’, plaatsvonden. Ten behoeve van de snel groeiende stroom van pelgrims die de Kapel in ’t Zand bezochten, zorgden de redemptoristen voor een constante stroom van devotioneel drukwerk in de vorm van boekjes met (noveen-)gebeden en liederen (zie onder Devotioneel drukwerk). Vanaf 1880 maakten zij bovendien propaganda voor de devotie tot O.L. Vrouw in ’t Zand door middel van een eigen tijdschrift, dat berichten bevatte over genezingen en bedevaarten naast artikelen over de geschiedenis van de kapel en over thema’s uit de Mariaverering. Dit tijdschrift verscheen van 1880 tot 1926 onder de titel De Volksmissionaris. Godsdienstig maandschrift onder redactie van eenige Paters Redemptoristen. Van 1927 tot 1941 werd het voortgezet onder de titel Het Pelgrimsblad van O.L. Vrouw in ’t Zand, Roermond en ten slotte van 1946 tot 1961 onder de titel Stemmen uit Maria’s-Heiligdom.

In 1885 bereikte de bedevaartpraktijk in de Kapel in ’t Zand een hoogtepunt met ongeveer 100 grote bedevaarten. Dit aantal zou min of meer constant blijven tot het begin van de jaren dertig. Een register uit 1930-1931 vermeldt 40 bedevaarten uit Limburgse plaatsen, 20 uit andere Nederlandse plaatsen en vijfendertig uit de Duitse grensstreek. In de jaren dertig zou het aantal Duitse bedevaarten sterk teruglopen ten gevolge van de beperkende maatregelen van het nationaal-socialistische bewind.

In de jaren zeventig van de 19e eeuw werden de bedevaarten naar de Kapel in ’t Zand geconfronteerd met het fenomeen van de processiejacht. Deze vloeide voort uit een bepaling in de grondwet van 1848 (artikel 167), die voorschreef dat openbare godsdienstoefeningen buiten gebouwen en besloten plaatsen alleen daar geoorloofd waren waar zij op dat moment reeds bestonden. Door de grote toeloop van pelgrims had men in 1871 gekozen voor een andere route voor de sluitprocessie van de octaven. Voorheen trok men driemaal om de kapel heen, nu werd een iets ruimere route genomen via de Herkenbosscherweg en de Scheidingsweg. Tot 1876 leidde deze nieuwe route niet tot problemen, maar in dat jaar werd op initiatief van de Bossche procureur-generaal verscherpt toezicht gehouden op overtredingen van artikel 167 van de Grondwet. De route van de sluitprocessie van 22 augustus 1876 werd nu gezien als een overtreding, omdat zij niet in overeenstemming meer was met de situatie zoals die in 1848 bestond. De rector van de Kapel in ’t Zand werd in 1877 voor de rechter gedaagd. Tegelijk werd in 1876 en 1878 opgetreden tegen bedevaarten uit Duitse grensplaatsen (Kempen, Lövenich en Haaren). In september 1878 werden enkele bedevaartgangers uit Haaren in hechtenis genomen. Tot 1881 zouden zich kleine incidenten ten gevolge van het processieverbod bij de Kapel in ’t Zand voordoen.

De bedevaartcultuur rond de Kapel in ’t Zand kwam in de periode tot aan de Tweede Wereldoorlog nog herhaaldelijk onder de aandacht door de viering van grootse feesten. Reeds genoemd (zie onder Cultusobject) is de plechtige kroning van het beeld door bisschop Paredis op 19 augustus 1877. In 1885 werd uiteraard het 450-jarig jubileum groots gevierd. Paus Leo XIII kondigde een jubileumaflaat af, die tussen 19 juli en 15 september in de Kapel in ’t Zand verdiend kon worden. Wederom werd de Kapellerlaan uitbundig versierd, nu onder regie van de Roermondse architect dr. Pierre Cuypers. Door de Rolducse priester-leraar Alphons H.M. Ruijten werd een feestcantate gedicht. De inmiddels negentigjarige bisschop Paredis celebreerde verschillende malen tijdens de feestweken. Ook de pauselijke nuntius mgr. Spolverini bezocht de Kapel in ’t Zand en celebreerde er de mis. Ten behoeve van het feest verscheen een Feestwijzer, terwijl een omvangrijk Gedenkschrift de geschiedenis van de kapel en het beeld beschreef.

In 1915 kreeg de titel van de Kapel in ’t Zand, ‘Hulp van de Christenen’, een eigen mistekst. Bij decreet van 12 mei 1915 keurde paus Benedictus XV namelijk de votiefmis ‘Adeamus cum fiducia’ goed, die gelezen mocht worden op 24 mei, het titelfeest van Onze Lieve Vrouw Hulp der Christenen, en verder op de meeste andere dagen van het jaar, vooral bij gelegenheid van bedevaarten. De toekenning van een eigen votiefmis voor de titel van de Roermondse Kapel in ’t Zand was vooral te danken aan de bemiddeling van de Nederlandse curiekardinaal en redemptorist Willem Marinus van Rossum (1854-1932). Deze was van 1880 tot 1883 leraar geweest aan het juvenaat van de redemptoristen in Roermond en had de Kapel in ’t Zand ook bezocht tijdens zijn rondreis door Nederland in 1913, twee jaar na zijn verheffing tot kardinaal. Het privilege van het eigen liturgisch feest werd op 27 november 1934 door paus Pius XI vernieuwd.

In 1927 werd de vijftigste verjaardag van het kroningsfeest van het devotiebeeld gevierd. Dat gebeurde op 11 september 1927 met een historische optocht die door de wijk rond de Kapel in ’t Zand trok. Vier praalwagens verbeeldden scènes uit de geschiedenis van de kapel. Op de eerste praalwagen werd de ontdekking van het beeldje door de herder Wendelinus uitgebeeld. Op de tweede praalwagen zaten de aartshertogen Albrecht en Isabella in gebed voor het beeldje. De derde en vierde praalwagen toonden de sluiting van de kapel tijdens de Franse bezetting en de kroning van het beeld in 1877.

In 1935 ten slotte werd het vijfde eeuwfeest van de bedevaart gevierd. Er werd een Mariatentoonstelling ingericht. In het kruiswegpark werd het openluchtspel De mensheid gaat ter beevaart van de redemptorist pater R. Lampe opgevoerd. Op 15 augustus 1935 werd het beeld in een feestelijke stoet naar de Markt van Roermond gevoerd, waar vicaris mgr. Frans Feron een feestpreek hield en bisschop mgr. dr. Guillaume Lemmens zijn bisdom aan Maria toewijdde.

Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog namen velen hun toevlucht tot O.L. Vrouw in ’t Zand. Vanaf het najaar van 1940 verboden de Duitse bezetters openbare bedevaarten naar de kapel. In maart 1941 werd daarom een andere vorm van verering ingevoerd, die van een vredesnoveen voor het feest van Maria Boodschap (25 maart). Zo’n 90.000 exemplaren van het noveengebed werden verspreid, opdat mensen zich, waar zij zich ook bevonden, bij het gebed konden aansluiten. In maart 1942 werd de noveen herhaald en nu werden meer dan 100.000 exemplaren van het gebed verzonden. De noveen werd na de Tweede Wereldoorlog voortgezet onder de titel ‘Gebedsactie tot O.L. Vrouw in ’t Zand’. De evacuatie van het beeld in 1945 is hierboven reeds ter sprake gekomen (zie onder Cultusobject).

Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal grote bedevaarten af, evenals de omvang van de bedevaartgroepen. Zeker tot in de jaren tachtig kwamen er nog Duitse groepsbedevaarten uit onder meer Willich, Niederkrüchte, Heinsberg en Kempen; de laatste groep ging voorafgaand aan het bezoek aan de kapel de reliek van ⟶ Bernardus in de Munsterkerk vereren. Een aantal parochiebedevaarten is tot op de dag van vandaag blijven bestaan. Bovendien blijven individuele bedevaartgangers de Kapel in ’t Zand tot heden in groten getale bezoeken.

Vanaf het eind van de jaren veertig werd gezocht naar nieuwe vormen van bedevaart. Deze werden onder meer gezien in thematische bidtochten naar aanleiding van gebeurtenissen in de politieke actualiteit. Zo was er op 17 april 1948 een bidtocht met het oog op de verkiezingen in Italië van de volgende dag, op 2 februari 1949 met het oog op het proces tegen kardinaal Mindszenty in Hongarije en op 10 november 1956 met het oog op de Hongaarse opstand. Van 1951 tot 1955 waren er ook bidstonden van de Rozenkranskruistocht. Op 6 en 7 mei 1950 was de Kapel in ’t Zand het einddoel van een Pax Christi-voettocht, evenals op 9 mei 1954.

In de jaren zestig nam de devotionele praktijk rond de Kapel in ’t Zand ingrijpend af. Aan verschillende parochiebedevaarten kwam een einde. De winkels rond de Kapel in ’t Zand waar devotionalia werden verkocht, verdwenen. In 1985 werd wel weer een eeuwfeest van de Kapel in ’t Zand gevierd, maar dan op een minder uitbundige wijze. De organisatie berustte bij het Wendelinus-Gilde, waarvan de aan de Kapel geboren en getogen journalist Peter Munnix (1941-1999) de bezieler was. Het hoogtepunt was deze keer een klank- en lichtspel dat in het kruiswegpark werd getoond. Het was getiteld ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Zand, een levende legende in klank en licht’ en was geschreven door Jan Huyskens. Het spel beeldde de geschiedenis van de ontdekking van het beeldje door de herder Wendelinus en de ontwikkeling van de verering uit. Het werd op 25 en 26 augustus 1995 een tweede maal opgevoerd.

In de jaren tachtig van de 20e eeuw ontstonden ook nog nieuwe vormen van verering rond de Kapel in ’t Zand. De eerste is een jaarlijkse fakkelvoettocht van voornamelijk jongeren, die sinds 1987 op de eerste zaterdag van oktober ’s avonds van de Roermondse kathedraal naar de Kapel in ’t Zand trekt. Deze fakkelvoettocht is een initiatief van het jongerenplatform van het bisdom Roermond. De tweede nieuwe vorm is die van de sinti-bedevaart in juni. Deze is ontstaan in 1982 op initiatief van sinti Hannes Weiss en is tot heden jaarlijks herhaald. De bedevaart speelt zich af van donderdagavond tot en met zondagavond. Op donderdag arriveren de sinti met hun woonwagens in Roermond en houden zij ’s avonds een viering in een tent. Op vrijdagavond is er een viering met zigeunermuziek in de Kapel in ’t Zand. Op zaterdagmiddag worden de woonwagens gezegend. Dat gebeurde in de voorbije jaren vrijwel altijd door mgr. Alphons Castermans, de hulpbisschop van Roermond. Na de zegening van de wagens wordt de kruisweg gebeden in het kruiswegpark. ’s Avonds is er een groot feest met muziek en dans in een tent. Op zondagmorgen wordt in het kruiswegpark de eucharistie gevierd. Op 16 juni 1996 werd deze eucharistieviering, met muziek van het orkest Tata Mirando, op de televisiezender Nederland 1 uitgezonden. Op zondagmiddag vindt er soms nog een doop of eerste communie van een van de kinderen plaats en op zondagavond wordt de bedevaart afgesloten met een feest in de tent.

De Kapel in ’t Zand kwam ook landelijk in het nieuws in 1983, toen op 1 mei op initiatief van de helderziende Martin van Bergen uit Cuyk een bedevaart werd gehouden ter intentie van de gezondheid van prins Claus. De bedevaart was met veel publiciteit aangekondigd, maar vond weinig respons. Slechts 50 bedevaartgangers trokken mee, terwijl in de kapel nog eens slechts 200 kerkgangers aanwezig waren.

Aan het einde van de 20e eeuw bezoeken jaarlijks nog zo’n 35.000 à 40.000 vereerders de Kapel in ’t Zand. Dagelijks is er aanloop, op zondag meer dan door de week. Groepsbedevaarten met de kapel als bestemming arriveren nog steeds – bijvoorbeeld de jaarlijkse bedevaart uit ‘s-Hertogenbosch (ca. 300 personen) – maar het aantal deelnemers hieraan neemt af. Dat laatste geldt ook voor de groepsbedevaarten (met bussen) naar Banneux of andere bedevaartplaatsen die op doorreis Roermond aandoen.

Materiële cultuur

Kleding en attributen van het beeld: zie bij Cultusobject. Sinds de restauratie in 1866 draagt het beeld geen kleding meer. Wel bewaart het klooster van de redemptoristen in Roermond een 18e-eeuwse statiemantel (40 x 48 cm) van rode zijde met zilverkant en borduurwerk in zilverdraad, ook wel ‘schoot’ genaamd.

Ex-voto’s: over de ex-voto’s in de huidige processiegang, zie bij Topografie en Cultusobject. In het rekenboek is in 1640 al sprake van een uitgave voor twee lijsten om de breukbanden en krukken van de genezenen in op te hangen. Met grote regelmaat werden ook gouden en zilveren ex-voto’s geschonken. In een inventaris uit 1768 is sprake van 43 zilveren harten, 4 zilveren kindjes, 6 zilveren kruisjes, 2 zilveren St. Hubertushorens, 2 zilveren meijen, enzovoorts. Van de ex-voto’s uit de 17e en 18e eeuw lijkt evenwel niets bewaard te zijn. In een kast in het klooster van de redemptoristen worden wel ongeveer vijftig zilveren ex-voto’s uit de 19e en 20e eeuw bewaard: kinderen en volwassenen, armen, benen, voeten, handen, borstkas, knie, vingers, hoofd, nier, ogen, neus, paarden, een hond, een anker, een kelk, een hamer, een sleutel en een medaillon met een afbeelding van het devotiebeeld. Verder hangen in de sacristie twee toonkasten met achter glas tientallen ex-voto’s, vooral rozenkransen.

Schilderijen: het klooster van de redemptoristen bewaart: 1 twee schilderijen (186 x 170 cm; olieverf op doek), na 1852, schilder onbekend, waarop in zes voorstellingen onder neogotische bogen zes taferelen uit de geschiedenis van het devotiebeeld getoond worden; de laatste voorstelling toont de kapel zoals zij er in 1852 uitzag; de schilderijen hingen tot voor enkele decennia in de processiegang, maar zijn uit veiligheidsoverwegingen momenteel in de sacristie opgehangen; 2 twee schilderijen (98 x 148 cm), olieverf op linnen, begin 20e eeuw, schilder onbekend, waarop twee taferelen uit de Roermondse verering voor het devotiebeeld getoond worden: de jaarlijkse stadsprocessie en de bidweg van de zeven maagden.

Processieattributen: 1 twee processiestaven (210 cm hoog) in koper en zilver, vervaardigd door C. Esser te Weert in 1898; later zijn deze staven gebruikt door de in 1898 opgerichte broederschap van de Roosendaalse processie naar de Kapel in ’t Zand; 2 processievaandel, witte zijde, borduurwerk in zijde en gouddraad, eind 19e eeuw (65 x 65 cm) met in het midden een afbeelding van het devotiebeeld; 3 processieketen in zilver, eind 19e eeuw (29 x 47 cm), met op een ovale medaille afbeeldingen van het devotiebeeld en van de Kapel in ’t Zand; 4 processietroon met expositiekrans, in gedeeltelijk verguld zilver, vervaardigd in 1885 (troon) en 1886 (krans) door de edelsmid F.X. Helnner in Kempen am Rhein (troon 131 x 36 x 36 cm; krans 57 x 32 cm); troon en krans zijn een geschenk van de Amsterdamse Processie naar O.L. Vrouw in ’t Zand; het voetstuk is in 1893 geschonken door mevrouw Michiels van Kessenich.
- Overige: in de archiefkamer van het klooster van de redemptoristen zijn in twee vitrinekasten nog kleinere bedevaartobjecten ondergebracht, waaronder kaarsen, flambouwen, plaquettes, flesjes, flesopeners en aanstekers.

Devotionalia

Replica’s: kopieën van het cultusbeeld zijn vervaardigd en verhandeld in verschillende uitvoeringen: 1 biscuitporselein (15 cm hoog) Duitsland, eind 19de eeuw (?); 2 gevernist hout (14,8 cm hoog) eind 19e eeuw (?); 3 beschilderd gips (34,5 cm hoog) vervaardigd door de firma Van Paridon te Amsterdam in 1932; 4 gietijzer (20 cm hoog); 5 beschilderd gips (18,5 cm hoog), vervaardigd door de firma Linssen te Venlo in de 20e eeuw, op het voetstuk de tekst ‘O.L. Vrouw in het zand’ en ‘Eigendom Linssen’.

Medaillon: ovaal in gips (5,5 x 4,3 cm) met in reliëf een afbeelding van O.L. Vrouw in ’t Zand, omgeven door een stralenkrans.

Penning: (2,5 x 2cm) uitgegeven ter gelegenheid van 450 jaar O.L. Vrouw in ’t Zand; coll. Museum Catharijneconvent ABMm01278d

Hangertje: in zilver (3,2 cm hoog), met verkleinde kopie van het devotiebeeld.

Wijwaterbakje: geglazuurd porselein (22 x 9,5 cm), met tegen de wandcartouche in Louis XV-stijl een kopie van het devotiebeeldje. Op het bakje staat ‘Roermond’.

Pijpen: aan het begin van de 20e-eeuw werden er bedevaartpijpen (5 cm hoog, 3 cm breed en 12,5 cm lang) van witte klei met afbeeldingen van het beeld en de kapel van O.L. Vrouw in’t Zand verkocht; een ex. is aanwezig in Museum De Tiendschuur te Weert. Sommige exemplaren waren met de hand in blauw en okergeel beschilderd.

Tegel: geglazuurd aardewerk (10 x 10 cm) 20e eeuw, met afbeelding van het devotiebeeld omgeven door stralenkrans en bloemen.

Waterflessen: 1 glas (22,5 cm hoog, 8,2 cm breed) op de voorzijde in reliëf het devotiebeeld omgeven door een stralenkrans, onderschrift ‘O.L.V. in ’t Zand Roermond’ en ‘van Helden van Dyk Kapel’; 2 glas (17,5 cm hoog, 6,6 cm breed) op de voorzijde in reliëf het devotiebeeld omgeven door een stralenkrans, onderschrift ‘O.L.V. in ’t Zand Roermond’, op de achterzijde in reliëf de kapel zoals zij er uitzag tussen 1895 en 1921; ex. in Museum voor Religieuze Kunst Uden nr. wk 511; 3 plastic (20, 5 cm hoog, ø 6,3 cm) op de voorzijde in blauwe opdruk de oude kapel en het devotiebeeld met bijschrift ‘Kapel O.L. Vrouw in ’t Zand Roermond’, op de achterzijde de herder bij de put met tweetalig bijschrift: ‘Daar, waar de herder ’t wonderbeeld vond, daar vroeg ik Maria voor U om genade’ en ‘Da, wo der Hirt das Wunderbild fand, da bat ich Maria für dich um Gnade’. Deze laatste fles was in 1999 nog verkrijgbaar in de processiegang bij de Kapel in ’t Zand.

Devotioneel drukwerk
Bedevaartboekjes: 1 Den verborgen schat door eenen herder gevonden, ofte korte ophelderinge van ’t beginzel en voortgang der devotie tot de Alerheyligste Maeget en Moeder Godts Maria, welkers wonderbeeld vereert word in de Kapelle in ’t Zand by Ruremonde (Roermond: Dionysius Mackay, 1785; 64 p.; andere, ingekorte uitgave Roermond: G. Gruyters, 1785; 48 p.); 2 De verborgen schat door eenen herder gevonden, of beknopte opheldering van het begin en den voortgang der devotie tot de allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria, wier wonderbeeld vereerd wordt in de Kapel in ’t Zand bij Roermond, onder den titel van bijstand der christenen (Roermond: Romen, 1835; 38 p.); 3 Handboek voor de leden van de Broederschap van O.L. Vrouw der Zieken, opgerigt in de kapel van O.L.V. in ’t Zand te Roermond (Roermond: Romen, z.j., goedkeuring van 1863; 71 p.); 4 [Joseph Brouwer], De Meimaand van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand, gevolgd door eenige Marialiederen (Roermond: Romen, 1880; 72 p.); herdrukt als De Meimaand toegewijd aan O.L. Vrouw in ’t Zand, Hulp der Christenen en heil der Kranken (Gulpen: Alberts, 1886; 62 p.); 5 [J.A.F. Kronenburg], Het miraculeus beeld van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand te Roermond: geschiedenis en novene (Gulpen: Alberts, 1882; 54 p.; 15e duizendtal: Roermond: Waterreus, 1887, 64 p.; 18e duizendtal, 1908; 22ste-25ste duizendtal Roermond: Waterreus, 1922; 56 p.), is ook in het Duits vertaald: Das wundertätige Bild Unserer Lieben Frau im Sande zu Roermond (Gulpen: Alberts, 1883) en in het Frans: La Statue miraculeuse de Notre-Dame du Sablon à Ruremonde (Gulpen: Alberts, 1885); 6 [J.A.F. Kronenburg], Handboekje voor de pelgrims naar O.L. Vrouw in ’t Zand, door een Pater Redemptorist (Roermond: Romen, 1883, 200 p.; 3e dr. Roermond: Waterreus, 1896; 218 p.; 4e dr. Amersfoort: De Eembode, 1922, 205 p.); ook in het Duits vertaald: Der Pilger zum wunderthätigen Gnadenbilde “Unserer lieben Frau im Sande” unter Roermond (Roermond 1887); 7 Alph. H.M. Ruijten, Feestcantate op het vierhonderdvijftigjarig jubilé van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand te Roermond (1435-1885) (Roermond: Romen en Zonen, 1885; 12 p.); 8 Feestwijzer bij het 450-jarig jubilé van O.L. Vrouw in ’t Zand, 1435-1885 (Roermond: Van der Marck, 1885; 74 p.); 9 J. Lohmeijer, Een zilveren krans ter dankbare herinnering aan de 25ste bedevaart van Amsterdam naar O.L. Vrouw in ’t Zand (Amsterdam: Borg, 1905; 43 p.); 10 Album van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand, uit dankbaarheid aangeboden aan de pelgrims der Amsterdamsche processie door de E.E. Paters Redemptoristen, Kapel in ’t Zand, Roermond (Roermond: Redemptoristen, ca. 1905; 24 p.); 11 Ter bedevaart naar O.L. Vrouw in ’t Zand. Liederen ten gebruike der pelgrims (Roermond: Romen, 1915; 31 p.); 12 Handboekje voor de pelgrims der bedevaart van ‘s-Hertogenbosch, Eindhoven, Raamsdonksveer en omstreken naar O.L. Vrouw in ’t Zand te Roermond (‘s-Hertogenbosch: Van de Veerdonk, 1920; 24 p.); 13 Jos. Schmalohr, Tekstboekje van het Oratorium Ave Maris Stella, opgevoerd bij gelegenheid van het 50-jarig Jubilé der plechtige kroning van het aloude wonderbeeld van O.L. Vrouw in ’t Zand te Roermond (Roermond: Timmermans, 1927; 50 p.); 14 J.C. Rats, Novene ter eere van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand (Roermond: Van der Marck, 1929, 63 p.; 3e dr. Roermond: Redemptoristen, impr. 1938; 64 p.); herziene uitgave als Novene en gebeden ter ere van Onze Lieve Vrouw in het Zand (Roermond: Redemptoristen, impr. 1939, 36 p.; 5e dr. 1941; 64 p.; 1947, 79 p.); herziene uitgave van 14 als Noveen en gebeden ter ere van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand te Roermond (Roermond: Redemptoristen, impr. 1954, 79 p.; idem impr. 1957; 71 p.); 15 Gezangen voor de meimaand en voor het Marialof des zaterdags. Kapel van O.L. Vrouw in ’t Zand (Roermond: Timmermans, impr. 1933; 28 p.); 16 Rotterdamsche jubilébedevaart, bij gelegenheid van het 5de eeuwfeest van O.L. Vrouw in ’t Zand te Roermond op 3 en 4 Juli 1935 (Rotterdam 1935; 16 p.); 17 Pelgrimsboekje voor de Ster-Bedevaart naar O.L.V. in ’t Zand: internationaal Pax-Christi-congres 5,6,7 mei 1950 (Roermond 1950; 24 p.); 18 Pelgrimsboekje van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand voor het Maria-jaar 1954 (Roermond: z.n., 1954; 32 p.); 19 Onze Lieve Vrouw in het Zand. Negen dagen overdenking en gebed (Roermond: Ars, z.j.; in 1999 nog steeds verkrijgbaar in de Kapel in ’t Zand); 20 Novene: Neuntägige Andacht zu Ehren der Lieben Frau im Sande. Betrachten und Beten (z.p.: z.n., z.j.; in 1999 nog steeds verkrijgbaar in de Kapel in ’t Zand).

Devotionele periodieken: 1 De Volksmissionaris. Godsdienstig Maandschrift onder redactie van eenige Paters Redemptoristen, 1880-1926, met vele artikelen over O.L. Vrouw in ’t Zand; 2 Het Pelgrimsblad van O.L. Vrouw in ’t Zand, 1927-1941 (verscheen in de wintermaanden maandelijks, gedurende het bedevaartseizoen van mei tot oktober twee keer per maand); 3 Stemmen uit Maria’s-Heiligdom. Maandblad tot bevordering der Mariadevotie onder bescherming van O.L. Vrouw in ’t Zand, 1946-1961.

Gravures en devotieprentjes: vanaf het eind van de 18e eeuw zijn talrijke prentjes en tekeningen van de Kapel in ’t Zand en het devotiebeeld vervaardigd. Hieronder volgt een selectie: 1 het oudste devotieprentje dateert van 1785 en is gedrukt bij gelegenheid van het jubileum. Het toont de herder (zonder put), de Kapel in ’t Zand en het aangeklede devotiebeeld. Onderschrift: ‘Waere aftekening van ’t Wonder-Beeld van de Heylige Maegd en Moeder Godts Maria, van ’t jaer 1435, door eenen herder in eenen Put gevonden op sekere land-streek ’t Sand genoemt, by de stad Ruremonde, ’twelk in de Kapelle, aldaer, door ontelbaere pelgrimagien, die daer naer toe geschieden, wyt vermaert, tot heden vereert word en alwaer eenen dry honderd-en-vyftig Jaerigen Jubilé geviert word, beginnende met den 15 Augusti 1785′. Op een banderol onder het beeld: ‘Auxilium christianorum o.p.n.’ (17,7 x 15,1 cm) ex. in Breda’s Museum BT 3564; 2 bij gelegenheid van het jubileum van 1835 werden verschillende litho’s gedrukt, onder meer door Romen te Roermond (14,5 x 21 cm; een andere uitgave: 10 x 15,5 cm), alsmede een kopergravure door J.M. Dionisij (14,5 x 9,5 cm); 3 als drieluik opvouwbare veelkleurendruk, in het midden het aangeklede devotiebeeld met op de achtergrond de herder bij de put en de Kapel in ’t Zand, op de linkerzijde ‘S. Josephus’ en op de rechterzijde ‘S. Alphonsus’, keerzijde gebed B. Kühlen, Mönchen-Gladbach (11 x 14,5 cm); 4 devotiebeeld en kapel, ‘Gedachtenis aan Roermond’, keerzijde ‘Gebed vóór het mirakeleus Beeld van O.L.V. in ’t Zand’, kantrand (8,5 x 6,2 cm); 5 idem als 4, met meer kant (8,2 x 5,4 cm); 6 idem als 4, in andere uitvoering (8,5 x 6,5 cm); 7 devotiebeeld en kapel met processie, ‘Gedagtenis aan Roermond’, keerzijde ‘Gebed van den H. Bernardus’ (9,5 x 6,2 cm, na 1846); 8 gekroond devotiebeeld, door engelen omgeven, ‘O.L. Vrouw in ’t Zand, Hulp der Christenen, Behoudenis der Kranken’, keerzijde rijmgebed ‘bij den troon van O.L. Vrouw in ’t Zand’ (10,3 x 7 cm, vanaf 1906); 9 devotiebeeld op processietroon en onder baldakijn, aan weerszijden engelen, keerzijde rijmgebed ‘Voor de mirakuleuze Beeltenis van O.L. Vrouw in ’t Zand’ (11,2 x 7,2 cm); 10 devotiebeeld tegen boom, met herder en kinderen bij put, ‘Zie van myn bêe als onderpand, Dit beeld der Lieve Vrouw in ’t Zand’, keerzijde gebed, met kantrand (11 x 7 cm); 11 idem als 10, met andere tekst op keerzijde; 12 devotiebeeld, keerzijde Duits gebed, F.A. Wartenbergh Roermond (13 x 8,2 cm, vanaf 1869); 13 devotiebeeld met op achtergrond put en kapel, ‘Te Roermond heb ik aan Uw gedacht, en dit aandenken mede gebracht’, keerzijde onbedrukt (10,1 x 6,8 cm); 14 vouwprentje, devotiebeeld met put en kapel, ‘Miraculeus beeld van O.L. Vrouw in ’t Zand te Roermond’, andere drie zijden drie gebeden, B. Kühlen, Mönchen-Gladbach (opengevouwen 10,2 x 14 cm, vanaf 1885); 15 devotiebeeld in neogotische omlijsting, in beide marges zes ronde afbeeldingen van taferelen uit de geschiedenis van de devotie, van vinding beeldje tot feest 1885, F.A. Wartenbergh Roermond (11,5 x 14,5 cm, vanaf 1885); 16 prentje en tevens bewijs van betaling voor deelname aan de bedevaart van Roosendaal en omstreken, devotiebeeld en kapel in neogotische omlijsting (12,5 x 8 cm, vanaf 1898); 17 vouwprentje, tevens bewijs van lidmaatschap van de Bedevaart van Roosendaal en omstreken, afbeelding idem als vorige (opengevouwen 12,5 x 23,5 cm, vanaf 1898); 18 devotiebeeld op processietroon en onder baldakijn, keerzijde gebed (11 x 4,5 cm); 19 devotiebeeld en kapel, keerzijde Duits gebed (8,5 x 4 cm); 20 devotiebeeld met op achtergrond put en kapel, tweetalig onderschrift, ter herinnering aan jubileumjaar van de Roosendaalse bedevaart in 1906, K. van de Vyvere-Petit, Brugge (12 x 7,7 cm); 21 devotiebeeld met op achtergrond put en kapel, tweetalig onderschrift, keerzijde Duits gebed, J.J. Romen en Zonen (11,5 x 7 cm); 22 idem als 21, keerzijde Nederlands gebed; 23 vouwprentje, devotiebeeld, op andere drie zijden ‘Dringend smeekgebed bij wijze van Litanie tot Onze Lieve Vrouw in ’t Zand’ (opengevouwen 11 x 13,5 cm, vanaf 1883); 24 devotiebeeld in stralenkrans, B. Kühlen, Mönchen-Gladbach, keerzijde gebed (11 x 6,5 cm, vanaf 1869); 25 idem als 24, keerzijde ‘Gebed van den H. Bernardus (9 x 6 cm); 26 vouwprentje met kleine afbeelding van devotiebeeld en op vier bladzijden tekst van ‘Dringend smeekgebed bij wijze van litanie tot O.L. V. in ’t Zand, stoomdrukkerij M. Waterreus Roermond (opengevouwen 11,5 x 13 cm, na 1883); 27 vouwprentje, op voorzijde devotiebeeld, op achterzijde de herder bij de put, op binnenzijde berijmde geschiedenis van de kapel in drie kolommen, G. Schreurs v. Beezel (opengevouwen 9,5 x 11,5 cm, na 1895); 28 vouwprentje, devotiebeeld omgeven door engelen, daaronder de herder met een kudde schapen bij de put, op drie zijden gebed (opengevouwen 10,5 x 14 cm, na 1907); 29 vouwprentje, devotiebeeld en kapel, ‘Von der Wallfahrt weiten Wegen, Bringe ich Dir Heil und Segen’, binnenzijde Duits gebed en tekst ‘In Roermond hab’ ich an Dich gedacht und Dir dies Andenken mitgebracht’, met kantrand, Franz Schemm, Nürnberg (opengevouwen 9,5 x 12,2 cm); 30 devotiebeeld met bloemen, ‘In Roermond heb ik aan u gedagt, en dit tot Gedachtenis medegebragt’, keerzijde gebed (11 x 4 cm); 31 vader, moeder en dochter in gebed voor devotiebeeld, keerzijde gebed (9,5 x 6,5 cm); 32 devotiebeeld omgeven door engelen, beneden herder met schapen bij de put, keerzijde gebed en ‘In den pelgrim, Roermond-Kapel’ (8,8 x 5,1 cm); 33 devotiebeeld met kapel, ‘Andenken an Roermond’, keerzijde Duits gebed, Franz Schemm, Nürnberg (8 x 4 cm, na 1903); 34 idem als 33, ‘Gedagtenis an Roermond’, keerzijde Nederlands gebed, gedrukt in Duitsland (impr. Münster 1893) (8,8 x 4,5 cm, na 1893); 35 idem als 33, ‘Gedachtenis aan Roermond’, keerzijde gebed, met kantrand (8,1 x 5,5 cm); 36 vouwprentje, voorzijde devotiebeeld en kapel, ‘Gedachtenis aan Roermond’, binnenzijde gebed en bloemen, ‘In Roermond heb ik aan u gedagt, en dit tot Gedachtenis medegebracht’, met kantrand (opengevouwen 10 x 12,4 cm); 37 devotiebeeld op processietroon, onderschrift ‘genadentroon’, kapel en herder bij put, ‘Gedachtenis aan Roermond’, keerzijde rijmgebed (11 x 7,1 cm); 38 rand met bloemen, keerzijde gebed en ‘Gedachtenis aan Roermond’, Franz Schemm, Nürnberg kantrand (7 x 4,5 cm); 39 herder bij de put, ‘O.L. Vrouw in ’t Zand, Roermond, de vinding van het beeldje door herder Wendelien omstreeks 1435, keerzijde gebed bij het kroningsjubileum in 1927 (10,5 x 6,5 cm, 1927); 40 devotiebeeld, met op achtergrond put en kapel, keerzijde gebed (10,5 x 6,5 cm, vanaf 1930); 41 devotiebeeld ten halve, vredesduif, ‘O.L. Vr. in ’t Zand, hulp van de christenen, geef ons vrede’, keerzijde ‘Wij Nederlanders zijn echte Maria-kinderen’, waarschijnlijk gedrukt tijdens de Tweede Wereldoorlog (12,5 x 8,1 cm); 42 reeks prentjes van de Gebedactie (zie boven onder Verering), met foto’s van de kapel en historische afbeeldingen, bijvoorbeeld van aartshertogen Albrecht en Isabella bij het devotiebeeld, Agnes van Heilsbach en Joanna van Randenraedt, de oude kapel van 1613, op keerzijde maandintentie van de gebedactie (12,5 x 8 cm, vanaf 1941); 43 devotiebeeld met ex-voto’s (harten, kruk, rozenkrans), keerzijde gebed (10 x 7 cm, na 1947); 44 houtsnede van devotiebeeld met kapel op achtergrond, keerzijde gebed (11 x 7 cm, vanaf 1949).

Bedevaartvaantjes: 1 over mogelijke bedevaartvaantjes uit de 17e eeuw, zie onder Verering; 2 houtsnede (29 x 35,5 cm) uit 1785, driehoekig vaantje met afbeeldingen van de stad Roermond, de Kapel in ’t Zand en het devotiebeeld, gekleed in een statiemantel. Onderschrift: ‘Komt pelgrims hier van alle kant, vereert Mariae beeld, in ’t Zand dat nu dryhondervijftig jaer vereert is van de christenschaer 1785′ (Roermond, klooster redemptoristen); 3 jubileumvaantje uit 1835 met afbeeldingen van herder, schapen, boom (met jaartal 1435) en put, Mariabeeld, de kapel, de kathedraal en de O.L. Vrouw Munsterkerk; 4 veelkleurige steendruk (type G. Schreurs) met behalve de Mariale verbeelding ook de kathedraal en de Munsterkerk afgebeeld en daartussen St. Bernardus (met de tekst ‘H. Bernardus bitte für uns’); eenzelfde vaantje (29 x 36 cm) is ook bij Ch. Neuss in Roermond uitgegeven; 5 veelkleuren steendruk op papier (25 x 32 cm) uit 1910, driehoekig vaantje met afbeeldingen van een processie bij de Kapel in ’t Zand, boven het klooster afbeeldingen van de herder bij de put en van het devotiebeeld, omgeven door engelen, opschrift ‘Bijstand der Christenen’ (op banderol door engelen vastgehouden), ‘Onze Lieve Vrouw van het Zand, Behoud der Kranken’ (op banderol boven devotiebeeld), onderschrift in vier cartouches: ‘Tot U, pronkjuweel der Vrouwen, komen wij met groot vertrouwen’, ‘Zoo van verre als van rondom, Naar het Zand, Uw heiligdom’, ‘Wil ook onze Bijstand wezen, Wil van krankheid ons genezen’ en ‘Hoed ons bij gevaar en nood, Help ons tot een zaelgen dood’; 6 veelkleuren steendruk op papier (20,4 x 24,5 cm) uit de eerste helft van de 20e eeuw, rechthoekig vaantje met afbeeldingen van het devotiebeeld (onderschrift ‘O.L. Vrouw in ’t Zand, Behoudenis der Kranken, bid voor ons’) en de heilige Bernardus (bovenschrift ‘H. Bernardus, bid voor ons’), de Kapel in ’t Zand (met hoge toren, dus voor 1921) en de herder bij de put, twee engelen houden een banderol met de tekst ‘Aandenken aan Roermond’; coll. Museum Catharijneconvent g01293; 7 veelkleuren vaantje (26 x 48 cm) van de hand van Willy Selder uit 1946 met de tekst ‘Aandenken aan Onze Lieve Vrouw in het Zand Roermond’; coll. Museum Catharijneconvent g01290; 8 vaantje van Sef Sniedt (14 x 22 cm) met afgebeeld een herder die het beeld uit de put haalt en de tekst ‘Aan de voeten van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand heb ik voor u gebeden’; 9 getekend vaantje (type Hoyaux) in kleur, met kapel, klooster, put en beeldje en de tekst ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Zand’ en (groot) ‘Roermond’ beide in ‘gotische’ belettering; 10 H. Herkuleijns uit Oosterbeek heeft Th. Elfrink in 1947 twee verschillende vaantjes laten tekenen, eentje (15 x 10 cm) op basis van twee ansichtkaarten en de tekst ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Zand – Roermond. Bid voor ons’ en 11 eentje (22 x 36 cm) met afbeeldingen van Maria, hoeve, put, herder en schaap en eenzelfde tekst; coll. Museum Catharijneconvent g01289.

Aankondiging: van het ‘Vier honderd jarig jubelfeest te Roermond’ (Roermond 1835; 2 p.; ex. in parochiearchief Sevenum, oudnr. 4090.

Ansichtkaarten: in de loop van de 20e eeuw zijn vele verschillende ansichtkaarten in zwart-wit en kleur vervaardigd van de Kapel in ’t Zand (exterieur en interieur, onder meer triomfboog), het devotiebeeld en het kruiswegpark; het archief van de redemptoristen in ’t Zand beschikt over een grote collectie; het voert te ver deze hier integraal te beschrijven.

Archivalia: Roermond, Klooster van de redemptoristen: speciaal archief Onze Lieve Vrouw in ’t Zand (inventaris: B. van den Eerenbeemt, Giel Hutschemaekers & F. Wouterlood, Inventaris speciaal archief Onze Lieve Vrouw in ’t Zand, typoscript Roermond 1978). Wittem, Provinciaal archief van de redemptoristen, inv. nr. 582 en 588. Roermond, gemeentearchief: oude archieven van de stad Roermond, inv. nr. 1882, 1884 en 1885; parochiearchief St. Christophorus 1797-1945; documentatieverzameling, s.v. Kapel in ’t Zand.

Bronnen en literatuur
Literatuur: [Otto Zylius], Ruraemunda illustrata a Rhetoribus Gymnasii S.J. Ruraemundensis (Leuven 1613); Daniël Huysmans, Kort begryp des levens ende der deughden van de weerdighe Joanna van Randenraedt geestelycke dochter onder de bestieringhe der Societeyt Iesu (Antwerpen: Augustinus Graet, 1690) p. 116-117 en passim; Daniël Huysmans, Leven en deughden vande weerdighe Agnes van Heilsbagh gheestelycke dochter onder de bestieringhe der Societeyt Iesu (Antwerpen: Michiel Cnobbaert, 1691) p. 97-98; Joannes Georgius Guilhelmi, Den Roomschen Pelgrim ofte Pelgrimagie van den Eerweerdighen Heere H. Joannes Georgius Guilhelmi van Cranenburgh (Roermond: Petrus Vallen, 1699) p. 3-7, 907-909; Joannes Knippenbergh, Historia ecclesiastica ducatus Gelriae (Brussel 1719); Jos. Habets, ‘Kronijkje der stad Roermond, beginnende met de komst van Keizer Joseph II en eindigende met de troonsbeklimming van Leopold I, Koning der Belgen’, in: Publications S.H.A. Limbourg 2 (1865) p. 373; Ch. Guillon, ‘Drie kronijkjes der stad Roermond uit de tijd der Fransche republiek’, in: Publications S.H.A. Limbourg 5 (1868) p. 285, 303; Friedrich Nettesheim, ‘Kroniek der stad Roermond van 1562-1638′, in: Publications S.H.A. Limbourg 10 (1873) p. 178; H. Welters, Limburgsche Legenden, Sagen, Sprookjes en Volksverhalen (Venlo: Uyttenbroeck, 1875; herdruk Maasbree: De Lijster, 1982) p. 28-31); H. van Krugten, Het mirakeleus beeld van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand te Roermond en de waardige Joanna van Randenraedt (Roermond: J.J. Romen, 1875); H. van Krugten, Onze Lieve Vrouw in ’t Zand te Roermond (Roermond: J.J. Romen, 1878); [spotprent ‘Het processierecht in Limburg’], in: Uilenspiegel van 28 september 1878; J. Waterreus, Godsdienstige gebruiken te Roermond (Roermond 1880) p. 10, 14; H. van Krugten, ‘Onze-Lieve-Vrouw in ’t Zand te Roermond’, in: Maria’s-Heiligdommen in Nederland en België (‘s-Hertogenbosch: Katholieke Illustratie, 1881); Jos. Brouwer, Kroniek der Kapel van O.L. Vr. in ’t Zand te Roermond (Roermond: J.J. Romen, 1885; gebundelde artikelen uit De Volksmissionaris); J. Craandijk, Wandelingen door Nederland, dl. 2 (Haarlem: Tjeenk Willink, 1883; 2e dr.) p. 38-42, 52; Devotus, Gedenkschrift van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand, bij gelegenheid van het vierhonderd en vijftigjarig jubelfeest der vinding van het mirakuleuze beeld (Roermond: Waterreus, 1885); ‘Het vierhonderdvijftigjarig jubelfeest van O.L. V. in ’t Zand te Roermond’, in: Katholieke Illustratie 19 (1885-1886) p. 20-22, 63-64 en 71; J. Craandijk, Wandelingen door Nederland. Limburg (Haarlem: Tjeenk Willink, 18873) p. 41; Neerlandia Catholica of Het Katholieke Nederland. Ter herinnering aan het Gouden priesterfeest van Z.D. Paus Leo XIII (Utrecht: P.W. van de Weijer, 1888) p. 458; A.B. & L.O., Meimaand der Genade-oorden, of Maria’s grootheden, leven en bevoorrechte heiligdommen (Cuyk: J.J. van Lindert, 1901) p. 57 en 65; J.A.F. Kronenburg, Maria’s heerlijkheid in Nederland, dl. 6 (Amsterdam: Bekker, 1909) p. 352-377; ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Zand te Roermond’, in: Katholieke Illustratie 45 (1911) p. 682; W. H. Cloots, ‘O.L. Vrouw in ’t Zand te Roermond’, in: Verslagboek Maria-Congres 15-18 Aug. 1912 Maastricht (Maastricht: Boosten & Stols, 1913) p. 314-321; ‘O.L. Vrouw in ’t Zand’, in: De Maasbode, 10 mei 1916 avondblad; ‘Bedevaart van Roosendaal, Breda en Omstreken naar O.L. Vrouw in ’t Zand te Roermond, 26 en 27 juni 1918′, in: De Engelbewaarder 34 (1918) p. 202; Emile H. van Heurck, Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins. Contribution à l’iconographie et à l’histoire des pèlerinages (Antwerpen: J.E. Buschmann, 1922) p. 512; Pierre Kemp, Limburgs Sagenboek (Maastricht: Van Aelst, 1925) 27-28, herdruk onder de titel Limburgse sagen en legenden (Maastricht: Veldeke/Vroom en Dreesmann, z.j.) p. 288-289; E. Janssen, ‘Uit het verleden van het kerspel Ruregemunde’, in: Gedenkboek ter gelegenheid van het zevenhonderdjarig bestaan van Roermond als stad (Roermond: J.J. Romen, 1932) p. 185-186; C. Pyls, ‘Roermonds kloosterleven’, in: Gedenkboek, p. 215-216; J. Huijsmans, ‘Zeden, gewoonten en gebruiken te Roermond’, in: Gedenkboek, p. 324-326; J.C. Rats, ‘Pelgrimstochten op Nederlandschen bodem, XII. De Lieve Vrouw in ’t Zand’, in: Katholieke Illustratie 67 (1933) p. 1044-1045; H. Mosmans, De Kapel in ’t Zand van 1418 (buurtkapel?) (typoscript: Roermond, ca. 1935); J.C. Rats, De Lieve Vrouw in ’t Zand. Haar beeld, haar vereering, haar wonderen (Roermond-Maaseik: J.J. Romen, 1935); Onze Lieve Vrouw in ’t Zand. Gedenkboek uitgegeven ter gelegenheid van het 500-jarig jubileum van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand 1435-1935 (Heerlen: Het Limburgs Dagblad, 1935); ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Zand. De wonderbare Moeder, de behoudenis der kranken’, in: Katholieke Illustratie 69 (1935) p. 1772-1773; ‘Pater Kronenburg C.ss.R. genezen door O.L. Vrouw in ’t Zand’, in: Sancta Maria 14 (1937) p. 228-229; J.R.W. Sinninghe, Limburgsch Sagenboek (Zutphen: Thieme, 1938) p. 105-106; Bij de Lieve Vrouw in ’t Zand (Roermond: redemptoristen, 1938); Truus Heijnen, De schildknaap van O.L. Vrouw, met illustraties van Loes Franssen (z.p.: z.n., 1946); V. Schrijvers, Mariahulde, dl. 3 (Nijmegen: Gebr. Janssen, 1946) p. 77-79; A. van Rijswijck, De verwoeste kerken van Limburg (Roermond-Maaseik: J.J. Romen, ca. 1947) p. 99-100; Gerard Lemmens, Maria in Limburg. De legendenkrans voor Maria (Maastricht: Veldeke, 1947) p. 125-132; Bernard Rademaker, Hoe Onze Lieve Vrouw bij Roermond kwam wonen, met prentjes van Gerard Huysser (Nijmegen: Centrale drukkerij, z.j.; 2e dr. als: Onze Lieve Vrouw in ’t Zand, met prentjes van Gerard Huysser (Utrecht: De Fontein, 1948); Ad. Welters, Kluizenaars in Limburg (Heerlen: Winants, 1950) p. 89-91; G. Tholen, ‘Roermond-Wallfahrt mit Krawall und Verhaftungen’, in: Heimatkalender Geilenkirchen-Heinsberg Selfkantkreises 4 (1953) p. 93-94; L.J. Rogier & N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 (Den Haag: Pax, 1953) p. 193; L’Anno Mariano 1954 nell’Urbe e nell’Orbe. Cronistoria (Vaticaanstad: Tipografia Poliglotta, 1958) p. 111; ‘Zondag Wielerbedevaart’, in: Maas- en Roerbode, 28 juli 1956, p. 15; J. Stein, Onze Lieve Vrouw in ’t Zand, Hulp van de Christenen (Roermond: Kapel in ’t Zand, 1962, twee drukken); P.C. Boeren, Heiligdomsvaart Maastricht. Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten (Maastricht: Ernest van Aelst, 1962) p. 144, ’t Zand als veronderstelde statie van de Akense heiligdomsvaart; J.M. Gijsen, Joannes Augustinus Paredis (1795-1886), bisschop van Roermond, en het Limburg van zijn tijd (Assen: Van Gorcum, 1968) p. 134-135; J.G.F.M.G. van Hövell tot Westerflier, Roermond vroeger en nu (Bussum: Fibula-Van Dishoeck, 1968) p. 21; P. Polman, Katholiek Nederland in de achttiende eeuw, dl. 3 (Hilversum: Paul Brand, 1968) p. 169, 176; G. Venner, Kleine monumenten in Roermond (Roermond: Commissie Kleine Monumenten Roermond, 1974) p. 18-19; [Liesbeth Oostendorp], Onze Lieve Vrouw in ’t Zand. Legende, historie, verering (Roermond: Paters redemptoristen, 1977); Fook Nederveen, Van Ruremunde tot Roermond (Roermond: Boekhandel Willems, 1977) p. 62-63; ‘Eeuwfeest kroning O.L. Vrouw in ’t Zand door mgr. J.A. Paredis’, in: Informatiebulletin bisdom Roermond 5 (1977) nr. 10, p. 1-2; H. Brabers e.a. ed., Onze Lieve Vrouwkes van Brabant (‘s-Hertogenbosch: Provinciaal Genootschap, 1977) p. 58-60; Gerard Lemmens & Leo Herberghs, Maria in Limburg. Sprakeloze vertellingen (z.p.: Corrie Zelen, 1978) p. 49; G. Hutschemaekers, ‘Limburgse processieperikelen 1873-1880′, in: De Maasgouw 99 (1980) k. 117-127 en 184-208; Pieter Terpstra, Maria de Heilige Maagd. Leven, verschijningen, legenden, mirakelen (Leeuwarden: M.A. van Seijen, ca. 1980) p. 390-401; J.J. Antier, De pelgrimage weer ontdekt. In het Nederlands vertaald, ingeleid en wat de Benelux betreft aangevuld door Th.G.A. Hendriksen, bisschop (Utrecht: Zaken die God raken, [1980]) p. 412; Roermond kerkenstad 1982 (Roermond: Stg. Jong Roermond, 1982) p.7-8; 1232-1982. Roermond in honderd prenten (Roermond: H. van der Marck en Zn., 1982) p. 20; Th.H.J. Kohl ed., 1232-1982. Herinneringen aan oud Roermond (Roermond: H. van der Marck en Zn., 1982) p. 209-213; A. Heijnen & A. Schouten, Mirakuleus beeld van O.L. Vrouw in ’t Zand te Roermond (Roermond: Kapel in ’t Zand, 1983); Peter Adams, ‘Ook prins Claus kan z’n gezondheid niet kopen’, in: De Limburger, 23 april 1983; Dieter Pesch, Wallfahrtsfähnchen. Religiöse Druckgrafik (Keulen: Rheinland-Verlag, 1983) p. 392-396; Peter Munnix & René Roosjen, Onze Lieve Vrouw in ’t Zand. Een 550 jaar oud bedevaartsoord (Roermond: Van der Marck, 1985); Peter Munnix, ‘550 jaar Onze Lieve Vrouw in ’t Zand’, in: Roerstreek 17 (1985) p. 153-158; J.L.J. -Schmitz, ‘Bedevaarten in de Roer-streek’, in: Roerstreek 17 (1985) p. 159-165; G. Venner, ‘Roermonds bedevaartsoord omstreeks 1225’, in: De Maasgouw 104 (1985) k. 179-182; J.L.J. Schmitz, ‘Deutsche Wallfahrten nach Roermond und die “Prozessionen-Jagd”‘, in: Heimatkalender des Kreises Heinsberg 1985, p. 98-104; Dieter P.J. Wynands, Geschichte der Wallfahrten im Bistum Aachen (Aachen: Einhard-Verlag, 1986) p. 385; E. Tielemans, Volksgeneeskunde in Limburg. Een bibliografie (Limbricht: Limburgs Volkskundig Instituut, 1986) p. 31, 57, 58, 61 en 63; Sjak Jansen, ‘Een Maria-verering met worstebroodjes’, in: Algemeen Dagblad, 12 oktober 1987; Martina Friedrich, Grenzüberschreitende Wallfahrten in der Euregio Rhein-Maas (Bonn: scriptie Institut für Volkskunde, 1987) p. 22, Duitse bedevaartgangers; J.L.F. Dankelman, Niet op zand gebouwd. De Redemptoristen 125 jaar aan de Kapel in ’t Zand te Roermond 1863-1988 (Roermond: redemptoristen, 1988); Renaat van der Linden, Mariabedevaartvaantjes. Volksdevotie op 1175 vaantjes (Brugge: Tabor, 1988) p. 218-221; Sjak Jansen, ‘Uithuilen bij het Mariabeeld’, in: Algemeen Dagblad, 27 juni 1988; G.W.G. van Bree, Inventaris van de oude archieven van de stad Roermond, 1259-1796 (Roermond: H. van der Marck en Zonen, 1989) p. 174-175; Peter Nissen, Acht eeuwen Roermond, de Roermondenaren en hun ziel en zaligheid (Zwolle: Waanders, 1989) p. 173-174; J.M.A. van Cauteren, Maria in Limburg. Vroomheid rond miraculeuze beeltenissen (Weert: Gemeentelijk Museum voor Religieuze Kunst Jacob van Horne, 1989) p. 21-31; ‘Fakkelvoettocht naar kapel in ’t Zand was: één vurig getuigenis’, in: De Sleutel 19 (1991) nr. 20, p. 3-7; A. Toelen, Geloof in gips. Massaproducten van religieuze voorstellingen, 3 dln. (Nijmegen: doctoraalscriptie KUN, 1992), replicabeeldjes; G. van Gemert, ‘Roermond’, in: R. Bäumer & L. Scheffczyk ed., Marienlexikon, dl. 5 (St. Ottilien: Eos Verlag, 1993) p. 515-516; Jan Ruiten, Onder den Klockenslagh van Neel. Leeuwen en Asenray (St. Odiliënberg: Heemkundevereniging Roerstreek, 1994) p. 67; Marc Wingens, Over de grens. De bedevaart van katholieke Nederlanders in de zeventiende en achttiende eeuw (Nijmegen; SUN, 1994) p. 49, 51, 53, 62, 82 en 128; ‘Mgr. Castermans tijdens achtste fakkelvoettocht: Een heilige kan een hele stad optillen’, in: De Sleutel 22 (1994) nr. 20, p. 4-6; Peter Munnix, ‘Eeuwfeest Kapel in ’t Zand’, in: Spiegel van Roermond. Jaarboek voor Roermond 1995 (Roermond: Stg. Rura, 1994) p. 83-97, ook verschenen als afzonderlijke overdruk: Eeuwfeest Kapel in ’t Zand (Roermond, 1995); Marc de Kleine, De Kapel-in-’t-Zand en haar neogotisch kleed (Nijmegen: onuitgegeven doctoraalscriptie KU , 1995); Y. de Vries, ‘Joanna Baptista, jonkvrouwe van Randenraedt (1610-1684), geestelijke dochter en waardige dienaresse gods’, in: Spiegel van Roermond 1996. Jaarboek voor Roermond (Roermond: Stg. Rura, 1995) p. 135-145; Jos Pallandt, ‘Onze Lieve Vrouw ging mee naar Friesland’, in: De Sleutel 23 (mei 1995) p. 16-17; F. van Galen, ‘Hartverwarmende fakkelvoettocht’, in: De Sleutel 23 (1995) nr. 20, p. 4-5; Marit Monteiro, Geestelijke maagden. Leven tussen klooster en wereld in Noord-Nederland gedurende de zeventiende eeuw (Hilversum: Verloren, 1996) p. 215, 224-225; Herman Andriessen e.a., Kapellen onderweg. Hedendaagse spiritualiteit in Limburgse Maria-legenden (Baarn: Gooi en Sticht, 1996) p. 59-71; Herman Pijfers & Jan Roes, Memoriale. Katholiek leven in Nederland in de twintigste eeuw (Zwolle: Waanders, 1996) p. 142-143; Peter Nissen, ‘Gebed, berouw en volksvermaak. Het optreden van pater Marcus van Aviano in Roermond in 1681′, in: Spiegel van Roermond 1997. Jaarboek voor Roermond (Roermond: Stichting Rura, 1996) p. 30-31; Cor Houben, Kapel in ’t Zand (Roermond: Stg. Limburg Natuurlijk, ca. 1997); Ronald Peeters, ‘”Ter eeren Gods ende der sielen te laeffenis een bedevaert gaen”. Tilburgse bedevaarden in en vanuit Tilburg’, in: H. van Doremalen, R. Peeters & T. Thelen ed., Godsvrucht en deugdzaamheid. Godsdienst en kerk in Tilburg door de eeuwen heen (Tilburg: Gianotten, 1997) p. 129-131; Toon van Rijnsoever, “Mer petra te megé”, “Wij bidden voor jullie”. Sinti bedevaart Kapel in ’t Zand Roermond (‘s-Hertogenbosch: Instelling Pastoraat Woonwagenbewoners in Nederland, 1997); Guido Elias & Berst Stienaers, Bedevaarten. Voor pelgrim en toerist (Roeselaere/Baarn: Globe/De Fontein, 1997) p. 146; Wim Meulenkamp & Paulina de Nijs, Buiten de kerk. Processieparken, Lourdesgrotten en Calvariebergen in Nederland en België (Nieuwegein: Aspekt, 1998) p. 130-134; Laurens de Keyzer, Wees gegroet, Maria. Mariaoorden in de Lage Landen (Antwerpen: Icarus, z.j.) p. 67-74; Cor Houben, ‘De Kapellerlaan: van romantisch karrespoor tot moderne verkeersweg’, in: Spiegel van Roermond 1999 (Roermond: Stg. Rura, 1998) p. 59-79; Volmar Delhey & Antoine Jacobs, Kerkenbouw in Limburg 1850-1914. Neogotische en neo-romaanse parochiekerken en hun architecten (Sittard: Stg. Beltjens, 2000) p. 123, 126-127; Peter Jan Margry, Teedere Quaesties: religieuze ri-tue-len in conflict. Confrontaties tussen katholieken en protestanten rond de processiecultuur in 19e-eeuws Nederland (Hilversum: Verloren, 2000) p. 319-322; Antoine Jacobs, ‘Leben und Wirken des Kirchenmalers August Martin 1837-1901 unter besonderer Berücksichtigung seiner Tätigkeit im Bistum Roermond (Niederlande)’, in: J. De Maeyer & Luc Verpoest ed., Gothic revival. Religion, Architecture and Style in Western Europe 1815-1914 (Leuven: Kadoc, 2000) p. 160-161.

Kapelgids, jrg. 1 (1945-46) – heden (parochieblad)

Overige bronnen: Meertens Instituut BiN-dossier Roermond-O.L. Vrouw in ’t Zand; Meertens Instituut knipselarchief, rubriek bedevaarten en processies; Meertens Instituut volkskundige vragenlijst 64a (1993); Bonn, Volkskundliches Seminar: Fragebogen zur rheinischen Volkskunde 1931, 1934, formulieren Elmpt, Gerderhahn, Glimbach, Holzweiler, Kaulhausen, Rurich, Terheeg, Kaarst, Gangelt, Langbroich, Westerbroeck, Kleinenbroich; Bonn, Amt für Rheinische Landeskunde: ‘Wallfahrt (Prozession) im Rheinland-Umfrage’ uit 1979, formulieren Heinsberg, Willich, Niederkrüchte, Kempen; internetsite: www.redemptoristen.nl; Utrecht, Stichting Kerkelijk Kunstbezit in Nederland, inventarislijsten Kapel in ’t Zand en klooster redemptoristen Roermond; tv-reportage over de Clausbedevaart in Brandpunt van 1 november 1982.